99
de ontwikkeling in de maatschappijDit facet is derhalve een nadere
beschouwing ten volle waard.
In het studieprogramma voor de civiel-ingenieur is al jarenlang
gedrang ontstaan tussen de vanouds daarop voorkomende onder
werpen en de vele nieuwe die zich aandienen en waaraan men niet
voorbij kan gaan, wil de afgestudeerde ingenieur althans theoretisch
enigermate op de hoogte van zijn tijd zijn.
In beginsel zijn er twee middelen om de hierdoor ontstane moei
lijkheden het hoofd te bieden. Men kan een specialisatie in de
afstudeerrichtingen invoeren, waardoor bepaalde groepen van
studenten aan bepaalde groepen van vakken minder aandacht
behoeven te besteden. Men kan echter ook overgaan tot een in
krimping van de tijd die voor alle studenten aan bepaalde vakken
moet worden besteed, waarvoor dan uiteraard die vakken gekozen
moeten worden wier behandeling in vergelijking tot andere minder
noodzakelijk kan worden geacht.
Dit laatste middel is op het vak landmeetkunde toegepast en
niet geheel zonder goede gronden, wanneer men daarbij in aan
merking neemt welke ontwikkeling zich inmiddels in het onderwijs
zowel als in de maatschappij had voltrokken. Immers, nadat het
Kadaster in het begin van de jaren dertig van deze eeuw, zijn
deuren sloot voor de abituriënten van de landmeterscursus van
Wageningen, waren velen van hen gedwongen zich elders een
bestaansmogelijkheid te verschaffen. Een groot aantal slaagde er
na enige tijd in zich een positie te verwerven bij organisaties van
Rijk, Provincie of Gemeente, waar zij de civiel-ingenieurs konden
bijstaan bij de oplossing van landmeetkundige problemen en de
uitvoering van landmeetkundig werk. Nadat in 1935 de zetel van
de landmeterscursus naar Delft werd overgeplaatst, kon ook in de
opleiding meer en beter contact worden gelegd met de techniek.
Hierdoor werd het wederzijds begrip, dat voor een goede samen
werking tussen landmeter en ingenieur zo essentieel is, wezenlijk
bevorderd. In 1949 werd tenslotte de landmetersopleiding omgezet
in een volledige ingenieursstudie binnen het raam van de afdeling
der Weg- en Waterbouwkunde. Hierdoor is enerzijds toch een
specialisatie verkregen die veel verder gaat dan met het invoeren
van een bepaalde afstudeerrichting kan worden bereikt, anderzijds
is hiermee de mogelijkheid voor specialistische steun bij het werk
van de civiel-ingenieur belangrijk vergroot.
Dat deze steun reëel is en in een behoefte voorziet kan duidelijk
worden geïllustreerd aan de hand van voorbeelden, ontleend aan
de praktijk van vele organisaties waar civiel-technisch werk wordt
verricht. Daar het voorbeeld van de Rijkswaterstaat mij uiteraard
het naast ligt, zult U zich er niet over verwonderen wanneer ik dit
gebruik ter adstructie van mijn bewering.
In 1931 ging de Directie van de Rijkswaterstaat er toe over een
eigen landmeetkundige dienst in te richten, die, om nog nooit
opgehelderde redenen, de naam Meetkundige dienst kreeg. Hieraan