luchtfoto's voordoen, werd aanvankelijk de centrale projectie als meetkundig model gekozen. Na betrekkelijk korte tijd bleek al dat dit model onvoldoende was en dat men er enige elementen aan moest toevoegen, zoals bijvoorbeeld de beschrijving van de radiale vertekening van de lenzen der gebruikte camera's en in sommige gevallen ook van die, welke in de uitwerkingsinstrumenten werden toegepast. In recente tijd gaat men hiermee nog verder en houdt men bijvoorbeeld rekening met de refractie in de atmosfeer, met de tangentiële vertekening der lenzen, met de invloed van de aard- kromming, enz. enz. Desondanks is nog steeds niet een model ver kregen dat op het stuk van de toepassing der waarnemingsrekening geheel bevredigt. Wanneer men de standaardafwijkingen van de directe waarnemingen vergelijkt met die welke men voor dezelfde grootheden berekent uit de gemeten coördinaten, dan blijkt hier tussen geen overeenstemming te bestaan. Men vindt waarden die een factor twee of meer afwijken van de verwachting. Zolang hier geen betere overeenstemming kan worden bereikt, blijven alle voorspellingen omtrent met behulp van luchtfoto's bereikbare nauwkeurigheden niet meer dan ruwe schattingen, waaraan slechts een zeer beperkte waarde kan worden toegekend. De nauwkeurig heidswinst, die men op grond van een betere kennis van alle bij het procédé betrokken factoren zou kunnen verwachten, is hier van minder betekenis dan het verbeteren van ons inzicht in de corre laties die tussen de bepaalde grootheden bestaan en de gevolgen daarvan op de nauwkeurigheid van afgeleide waarden voor lengten, oppervlakken, inhouden en dergelijke. Om U een indruk te geven van de aard van de moeilijkheden waarmee men bij een verdergaande verfijning van het meetkundig model te kampen heeft, wil ik U enkele factoren noemen waarnaar een onderzoek op grond van, uit praktijkresultaten afgeleide, ver moedens gewenst is. Zo is, op basis van in Oostenrijk verzamelde gegevens, de indruk verkregen dat de dunne luchtlaag die zich tijdens de vlucht voor het cameravenster bevindt en die een andere dichtheid heeft dan de verder verwijderde lucht, het effect geeft van een extra lens of prisma in het optisch systeem. Indien dit vermoe den bevestigd zou worden, rijst direct een aantal nieuwe vragen, zoals die naar de mate waarin dit verschijnsel afhankelijk is van het type vliegtuig dat gebruikt wordt, hoe het samenhangt met de plaats van de camera in het vliegtuig en met de vliegsnelheid of met de beladingstoestand van het vliegtuig. Een ander onderzoek zou antwoord moeten geven op de vraag in hoeverre de temperatuursveranderingen, waaraan de camera gedurende de vlucht is blootgesteld, invloed hebben op de eigen schappen van de lens als afbeeldingsmedium, maar ook op haar vertekening en op haar positie ten opzichte van de emulsiedrager. Deze weinige voorbeelden mogen voldoende zijn om te illustreren dat de problematiek aanleiding geeft tot een onderzoek naar moe'lijk meetbare elementen en wanneer men dan bovendien nog de eis 102

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1963 | | pagina 36