104 •nauwkeurig resultaat moet leveren, dan maakt men een principiële fout, die duidelijk wordt als men bedenkt: 1. dat de terreinoppervlakte veelal niet beter geïdealiseerd kan worden dan overeenkomt met een standaardafwijking van 2 a 3 cm; 2. dat stilzwijgend aangenomen wordt dat men de in het profiel gekozen en gemeten punten door rechte lijnen verbonden mag denken. De hieruit voortvloeiende verschillen met de werkelijkheid kunnen echter heel gemakkelijk tot 10 cm of meer oplopen; 3. dat aangenomen wordt dat men tussen de profielen een lineaire interpolatie mag toepassen. Ook hierbij zijn echter afwijkingen van enkele dm geen uitzondering. Op grond van deze overwegingen is het duidelijk dat een stan daardafwijking van 4 a 5 cm in de hoogtebepaling voor de praktijk ruim voldoende kan worden geacht en dat de betrouwbaarheid van de daaruit berekende hoeveelheden voor grondverzet of dergelijke niet verbeterd wordt door millimeters te eisen. Voor het beantwoorden van de vraag of de fotogrammetrische methode voldoende nauwkeurigheid levert willen we uitgaan van op een redelijke basis geformuleerde eisen voor deze nauwkeurigheid. Als men dit doet dan blijkt dat bij de huidige stand van de techniek het antwoord op deze vraag in de meeste gevallen bevestigend kan luiden. Enkele getallen mogen dienen om dit te illustreren. Ze zijn in hoofdzaak ontleend aan publikaties over proeven die werden ge nomen onder leiding van twee internationale organisaties, namelijk de „Organisation Européenne d'Etudes Photogrammétriques Ex- périmentales", bij afkorting O.E.E.P.E. genoemd, en de „Inter national Society for Photogrammetry", gewoonlijk aangeduid als I.S.P. Uit de resultaten van deze proeven zijn enkele vuistregels voor het karakteriseren van de bereikte nauwkeurigheid afgeleid, die als volgt kunnen worden omschreven. De standaardafwijking in de positie van een punt, bepaald uit een op terrestrisch gemeten paspunten georiënteerd model, is ongeveer 12 micron, gemeten op de schaal van het negatief. Dit bedrag blijkt in hoge mate onaf hankelijk te zijn van de vlieghoogte en van de gezichtsveldhoek van de gebruikte camera. De standaardafwijking in de bepaling van de hoogte van een punt is onder dezelfde voorwaarden ongeveer 0,12 promille van de vlieg hoogte. Ook dit bedrag is in hoge mate onafhankelijk van de vlieg hoogte en van het cameratype. De standaardafwijking in de afstand tussen twee punten gemeten in hetzelfde beeldenpaar kan gesteld worden op ongeveer 8 micron, eveneens uitgedrukt in eenheden op de schaal van het negatief. Met deze getallen als richtlijn kan men voor elk geval waarin de gewenste nauwkeurigheid is vastgesteld, afleiden welke fotoschaal of welke vlieghoogte nodig is om aan deze eisen te voldoen. Hierbij blijkt dat men in de meeste gevallen komt tot vlieghoogten die

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1963 | | pagina 38