LANDMEETKUNDE
Ir. L. AARDOOM,
De geodeet en de kunstmaan
Het grondprobleem van de geodesie, dus het bepalen van de
onderlinge ligging van punten op aarde, is in beginsel meetkundig
en zou door het meten van geschikte hoeken en afstanden en het
inschakelen van een ruimtelijke meetkunde kunnen worden opge
lost. Maar er doen zich complicaties voor. Hoekmeting bij voorbeeld,
is het vergelijken van voortplantingsrichtingen van licht; het licht
plant zich evenwel in onze dampkring niet voort langs de rechte
lijnen van ons meetkundige model, maar wijkt daarvan meestal
oncontroleerbaar af. We hebben hier te doen met een soort „gezichts
bedrog", bekend als refractie en ondulatie, effecten die zich niet
door een bevredigende modelverfijning laten vangen. Verder
belemmert de dampkring ons zicht door absorptie en lichtver
strooiing, voorzover de gekromde en ondoorzichtige aarde de
onderlinge zichtbaarheid van de punten al niet onmogelijk maakt.
Door deze beperkingen is de maaswijdte van ons primaire meet
kundige patroon betrekkelijk klein en ontbreken effectieve controles,
wat de foutenvoortplanting nogal onvoordelig maakt. Continentale
triangulaties zijn daarom doorgaans niet nauwkeuriger dan
iiooooo, dat is i m op 100 km, en dat de methode op zee niet met
zinvolle precisie kan worden toegepast behoeft geen betoog.
Een kritische beschouwing van de gebruikelijke triangulatie
methode leidt tot de slotsom, dat zij ons wel inlicht over de onder
linge ligging van punten op het aardoppervlak, maar de vorm van
dit oppervlak blijft onzeker. Men kan ook zeggen: de klassieke
triangulatie is twee-dimensionaal. We moeten dan ook eigenlijk
in dit verband meer denken aan een ruimtelijk, drie-dimensionaal
gemeten driehoeksnet dat de aarde nauw omsluit en dat bepaalt
ook de vorm van het aardoppervlak; zwaartekracht komt hierbij
niet ter sprake. Dat nu de tweedimensionale triangulatie zoals we
die kennen, ons wel iets leert over de vorm van de aarde, komt
omdat de betrokken geodeten de zwaartekracht wel gebruiken,
hoewel ze er nauwelijks over spreken. Want als geodeten gaan
trianguleren, dan steken ze een schietlood in de zak en hiermee
bepalen ze niet de grootte, maar wel reproduceren ze de richting
van de zwaartekracht. Het verloop van die richting over het gebied
dat het driehoeksnet bestrijkt, kan door astronomische lengte- en
breedtebepaling worden nagegaan en geeft ons de plaatselijke geoïde.
Door waterpassing gecombineerd met zwaartekrachtsmeting vin
den we dan, uitgaande van deze geoïde tenslotte de vorm van het
aardoppervlak.
wetenschappelijk ambtenaar ie klasse aan de Technische Hogeschool te Delft