70
We spreken dan van het „fysisch aardoppervlak" om de realiteit
van dit oppervlak te stellen tegenover het mathematische karakter
van de geoïde: het zwaartekrachtspotentiaalvlak waarvan het
gemiddeld oppervlak van de oceanen deel uitmaakt. Nu zitten we
plotseling in de problematiek van de potentiaaltheoretische aanpak
van de geodesie en hoewel de geodesie in de grond van de zaak een
meetkundige aangelegenheid is, krijgt ons vak nu ook een mecha
nisch, dus meer fysisch kantje, nu blijkt dat de meetkundige opzet
ons bij de uitvoering in de steek laat. We kennen nu dus naast de
meetkundige opzet ook een dynamische aanpak van de geodesie.
De mogelijkheid van zo'n dynamische aanpak berust in beginsel
op de potentiaaltheoretische overweging dat de vorm van het aard
oppervlak eenduidig is bepaald door de zwaartekracht en de
zwaartekrachtspotentiaal over dat oppervlak. Wiskundig gesproken
kan men nu het geodetische vraagstuk dus zien als een randvoor-
waardenprobleem waarbij het fysisch aardoppervlak dan de onbe
kende rand is. De expliciete oplossing van dit probleem is niet
eenvoudig en daarbij komt nog de praktische moeilijkheid dat men
bij voorbeeld de zwaartekracht zou moeten kennen over het gehéle
aardoppervlak en dit zal, zeer zeker in een nabije toekomst, niet het
geval zijn. De methode heeft dus een grote beperking van praktische
aard en die beperking laat zich geodetisch voelen in die zin, dat we
hier en daar de vorm van het aardoppervlak wel aardig kennen,
hoewel we van de aarde als geheel weinig meer weten dan dat de
afplatting ongeveer 1/297 bedraagt.
Een wereldkaart met een overzicht van bestaande meetkundige
systemen toont dat de beperkingen van de meetkundige methode
zich op soortgelijke wijze laten gevoelen: de continenten zijn niet
onbevredigend bemeten, maar er is slechts één intercontinentale
verbinding, één „intercontinentale brug", zoals dat in de Neder
landse litteratuur heet: een verbinding tussen het Noord-Ameri
kaanse en het Europees-Aziatische continent via Groenland en
IJsland.
Deze brug is wel interessant, omdat hij de mogelijkheid demon
streert van het meten van grote afstanden door het meten van de
looptijd van elektromagnetische golven, maar de reikwijdte van
het hier toegepaste Shoran-systeem is helaas weer begrensd door de
kromming van het aardoppervlak of, zo men wil, door het plafond
van het vliegtuig. Het zou in dit verband daarom nuttig zijn
wanneer we een vliegtuig hadden waarmee een hoogte van 200 km
zou kunnen worden bereikt, maar voor dergelijke hoogten
ontworpen toestellen verkeren nog in een experimenteel stadium.
Dit neemt niet weg dat ook het gewone vliegtuig de geodesie
goede diensten kan bewijzen. We behoeven hierbij nog niet eens te
denken aan de fotogrammetrie, maar aan de zogenaamde fakkel
triangulatie, waarbij een door een vliegtuig aan een parachute af
geworpen lichtbron, een fakkel, wordt gebruikt als zwevend richt
punt bij een driehoeksmeting waar de klassieke methode, gezien