xig
Het blijkt dat de bedrijfsgrootte-verdeling waarvan wij zijn uit
gegaan in hoge mate overeenstemt met die van 1950 voor vier
Midden-Limburgse gemeenten.
Tijdens onze studie in de jaren 1959 en i960 waren wij op de
hoogte met de tendens dat het aantal kleine bedrijven verminderde.
Wij hebben dan ook getracht een wegenstelsel te ontwerpen, dat
deze vermindering van het aantal kleine bedrijven zou kunnen
opvangen zonder dat men thans, reeds voor de naaste toekomst,
onnodige investeringen voor het wegenstelsel zou doen. Door de
kavelontsluitingswegen zover mogelijk van elkaar te leggen en de
kavels van de kleine bedrijven aan insteekwegen te leggen of te
combineren met grote kavels is dit doel bereikt.
Ten aanzien van de toekomstige ontwikkelingen hebben wij niet
gesteld (zie pag. 357) dat het gemiddelde gemengde bedrijf op het
diluvium zal groeien tot 30 ha. Onmogelijk achten wij dit geenszins,
maar met onze opmerking dat voor kavels van 10 ha een kavel
diepte van 300 a 350 m optimaal is uit het oogpunt van exploitatie
(exclusief wegkosten), hebben wij juist willen aantonen dat de
bedrijfsvergroting nog lang door kan gaan voordat deze kaveldiepte
uit het oogpunt van exploitatie te gering wordt.
Het verkavelingsmodel II
Hoewel wij de bezwaren van Korver in het voorgaande in
hoofdzaak hebben beantwoord lijkt het gewenst nog in te gaan op
het betoog van Korver op pag. 308, waar hij zonder enig voor
behoud het verkavelingsmodel II verwerpt.
In dit verkavelingsmodel hebben wij de grotere kavels tegenover
kleinere kavels geprojecteerd en wel zo, dat de toelaatbare kavel
diepte om de grote en kleine kavels tezamen minstens gelijk is aan
de afstand van de doorgaande kavelontsluitingswegen. Dit model
achten wij toepasbaar indien geen of nagenoeg geen waterlopen-
stelsel nodig is, zoals dit het geval is op de oude bouwlandzand
gronden en verschillende oudere ontginningscomplexen.
Het bevreemdt ons dat het uit het oogpunt van toedelingstechniek
niet mogelijk zou zijn een verkaveling zoals in model II is weer
gegeven, tot stand te brengen. Zoals blijkt uit fig. 1 van ons artikel
zien wij onze verkavelingsmodellen ook als vakken die aan twee
zijden worden begrensd door kavelontsluitingswegen en aan de
twee andere zijden door verbindingswegen. Van deze laatste is in
de betreffende figuur één getekend; ze zijn niet weergegeven in onze
verkavelingsmodellen, aangezien afstand en benuttingspercentage
afhankelijk zijn van de plaatselijke omstandigheden.
Model II heeft als voordeel boven model III, dat de kavel
ontsluitingswegen verder uit elkaar kunnen worden gelegd zonder
dat er vele meters insteekweg nodig zijn of extra dwarswegen
moeten worden geprojecteerd.
Tevens moet worden opgemerkt, dat wij bij vergelijking van ons