137
Studiekring voor cultuurtechniek
De voorzitter constateert dat de vergadering met grote meerderheid de
bestuursvoorstellen heeft aanvaard en sluit met het oog op de tijd de dis
cussie.
9. Inleiding door Ir. L. Aardoom. De voorzitter deelt mede dat de heer
Aardoom zijn lezing nader heeft aangeduid met de titel: „De geodeet en de
kunstmaan".
De tekst van deze lezing is elders in deze aflevering afgedrukt.
De voorzitter dankt de heer Aardoom voor het gebodene. Het behandelde
onderwerp is spectaculair. Hoewel uit de titel van de voordracht zou kunnen
worden afgeleid dat de kunstmaan tot het normale instrumentarium van
de geodeet zal gaan behoren, zal het toch nog wel even duren voordat voor
een moeilijke meting even een kunstmaantje wordt gelanceerd. De heer
Aardoom heeft echter duidelijk gemaakt wat wij vah de aardsatellieten
wel mogen verwachten voor de geodesie, meer in het bijzonder voor de vorm
en groottebepaling van de aarde. De voorzitter hoopt dat voor dit vreedzame
doel nog eens een kunstmaan zal worden gelanceerd en dat de Nederlandse
geodeet daarbij zal worden ingeschakeld.
10. Rondvraag. Ir. A. J. Wytema stelt voor de volgende algemene leden
vergadering te Deventer te beleggen. De voorzitter zegt toe, dat het bestuur
de suggestie zal overwegen.
11. Sluiting. De voorzitter sluit, niets meer aan de orde zijnde, de ver
gadering.
De secretaris,
Ir. G. C. Dogterom
Jaarverslag over 1962
Gezamenlijke vergaderingen met de sectie voor Cultuurtechniek
Op 2 en 3 mei 1962 vond de voorjaarsbijeenkomst plaats, die was gewijd
aan de jongste IJsselmeerpolder Oostelijk Flevoland. Op 2 mei kwamen
de deelnemers bijeen te Zwolle om een drietal inleidingen over dit onderwerp
aan te horen. Als sprekers traden op Ir. M. Klasema (ter vervanging van
Ir. F. L. van der Bom, die was verhinderd) over „Algemene aspecten van
de IJsselmeerpolders", Ir. C. Kai.isvaart over „De bestemming van de
gronden in Oostelijk Flevoland" en Dr. A. K. Constandse over „Het
nederzettingspatroon in Oostelijk Flevoland". De discussie stond onder
leiding van Ir. F. B. Veldkamp.
De volgende dag werd een excursie naar het gebied zelf gehouden. Hierbij
werd aandacht besteed aan de civieltechnische werken en de ontginning.
Helaas kon wegens het late voorjaar niet worden voldaan aan de opzet
een tocht te maken door het bloeiende koolzaad. Naast de cultuurtechnische
aspecten kwam ook de stedebouw aan de 01 de in een inleiding van Ir. J. van
Tol over „Stedebouwkundige opzet van Dronten".
Op de najaarsbijeenkomst op 15 november in Utrecht werd een onderwerp
behandeld dat in 1953 ook reeds ter sprake is geweest nl. de landbouwwegen.
Er waren drie inleiders; Ir. A. Oosterbroek sprak over „Ontwikkeling
en tendenties", Ir. K. Wester over „Dimensionering van de landbouwweg"
en Dr. ir. D. Thoenes over „Materialen voor landbouwwegen". De discussie
werd geleid door de voorzitter van de Studiekring voor Cultuurtechniek,
Prof. dr. C. van den Berg. Het ligt in de bedoeling dat de voordrachten
zullen worden gepubliceerd in „De Ingenieur".