182
ad. 2. Registratie van de gegevens verkregen bij profielmeting
a. Lengteprofiel
1. Nummer van de slag (1-39) waarin alle punten, genoteerd op
kaart, opgenomen zijn als zijslag. Rij 1.
2. Sectienummer (1-39)Het nummer van de oorsprong ten op
zichte waarvan de afstanden worden gemeten. Rij 3.
3. Afstand (0-399 m)- De aangehouden eenheden zijn meters.
4. Baakaflezing (0-399 m)- De aangehouden eenheden zijn centi
meters.
5. Objectaanduiding in code.
In een vak bedoeld voor 1 meetpunt, bijv. meetpunt 4, geschiedt
de notatie als volgt
Afstand: 100, 200, 300 m rij 16 kolom 12-10
tientallen meters rij 16 kolom 1- 9
meters rij 17 kolom 1- 9
Baak 1, 2, 3 m rij 18 kolom 12-10
decimeters rij 18 kolom 1- 9
centimeters rij 19 kolom 1- 9
Code rij 17 kolom 12-10
rij 19 kolom 12-10.
De gegevens van 6 meetpunten kunnen op één zijde van een kaart
worden genoteerd. De achterzijde van de kaart kan niet los van de
voorzijde worden benut, maar is een vervolg erop. Ook op de
achterzijde kunnen de gegevens van 6 meetpunten worden ge
noteerd.
b. Dwarsprofiel
1. Slag conform ad 2.a.i.
2. Profiel (1-39)
Het opvolgend nummer toegekend aan de dwarsprofielen rij 2.
3. Sectie (1-39).
Het nummer van het laatste nulpunt. Ook in het dwarsprofiel
kunnen translaties worden toegepast. De plaats kan worden
bepaald door de omstandigheden mits de afstanden kleiner blij
ven dan 40 m. Dit verschaft de mogelijkheid ook raaien op te
nemen.
4. Afstand. De aangehouden eenheden zijn decimeters.
4. Baakaflezing conform ad 2.a.4.
6. Objectaanduiding conform ad 2.a.5.
Het verdere gebruik van de kaarten is analoog met het gebruik
voor lengteprofielmeting, met dien verstande dat in de afstand het
decimaalteken een plaats naar voren is gebracht.
Algemene aanduidingen, bijv. een boekingsnummer, kunnen op de
bandenrol waarmee de kaarten worden gebundeld, worden aan
gegeven en later in de ponskaarten worden gestanst.