fig. i zijn de coëfficiënten van de vergelijkingen van de 3 foutenopper- vlakken te berekenen, tenminste, wanneer deze oppervlakken voldoende bepaald zijn door het aantal en de ligging van de gegeven paspunten; de orde van de loutenoppervlakken is in eeisle instantie afhankelijk van de voortplantingswetten van de systematische fouten. Terecht merkt Schlund op, dat de meeste foutentheorieën alleen betrekking hebben op de as van de strook. Dit blijkt o.a. uit het volgende voorbeeld. Fig. 1 stelt het foutenoppervlak xy. AH) voor van een strook. Terwijl de systematische fouten in de hoogte in de as bij be nadering lineair verlopen (dit stemt overeen met de theorie), is het verloop langs de randen minder eenvoudig. Daar treden krommen van de 2e graad op. Voor de vereffening van de afgebeelde strook zijn dus minstens 3 paspuntgroepen gewenst (begin, midden en einde van de strook). 273

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1963 | | pagina 41