bodenschatzung" worden gebruikt, vergeleken met netto-op
brengstwaarden. Deze laatste waarden verkreeg hij uit bedrijfs-
boekhoudingen en hij nam aan dat deze foutloos waren Op deze
wijze constateert hij dat de standaardtypen gemiddeld tenminste
I5% van de netto-opbrengstwaarden afwijken.
Een onderzoek naar de nauwkeurigheid van de schatting (Einzel-
schatzung) zelf was zeer summier. Hij vergeleek de schattings
uitkomsten van twee schatters die hetzelfde gebied hadden geschat.
Bovendien liet hij een gebied door dezelfde schatter tweemaal waar
deren op uiteenliggende tijdstippen. Hij vindt dan dat de optredende
verschillen 5% van de klassewaarden bedragen. Hij concludeert uit
het voorgaande dat men dus de intervallen tussen twee opeen
volgende standaardtypen gelijk mag nemen aan 20% van de klasse-
waarde van deze twee standaardtypen.
Zijn in een ruilverkaveling de twee uiterste klassewaarden resp.
op 100 en 16 aangenomen, dan berekent hij de volgende klasse
waarden
90 - 72 - 58 - 46 - 36 - 28 - 22 - 18.
De intervallen nemen dus indien zij betrekking hebben op kleinere
klassewaarden in absolute waarde af. De conclusie lijkt mij gevaar
lijk, omdat Lang aanneemt dat de berekening van de netto-opbrengsten
uit bedrijfsboekhoudingen foutloos is. Het is algemeen bekend dat de
berekening van netto-opbrengsten een zeer moeilijke opgave is.
Bovendien is de nauwkeurigheidsbepaling van een schatting uit
waarnemingen van twee personen in dit geval wel zeer summier.
Hoe het ook zij, op grond van dit onderzoek volgt men in Hessen
de hiervoor geschetste methode, waarbij een gering aantal standaard
typen (klassen) wordt gebruikt. Van onderzoekingen op dit gebied
in andere landen is mij niets bekend.
Enige van de hiervoor gestelde vragen zijn nu beantwoord. Maar
er blijven nog de voor ons belangrijkste vragen te beantwoorden,
nl. of men nu inderdaad in Nederland met het grote aantal klassen
nauwkeuriger schat dan in bijv. Hessen of Frankrijk, en welke de
voor- of nadelen voor de belanghebbenden zouden zijn, indien ook
in Nederland een geringer aantal klassen zou worden gehanteerd.
Voor de oplossing van beide problemen zijn enige onderzoekingen
verricht, die hierna worden beschreven.
Het onderzoek naar de nauwkeurigheid van de schatting.
Getracht is te onderzoeken:
1. met welke nauwkeurigheid elke schatter individueel schat;
2. met welke nauwkeurigheid een groep van drie schatters schat.
Het is nl. in ons land algemeen gebruikelijk dat de schatters in
groepen van drie hun werk van classificatie en waardebepaling
verrichten.
Beschrijving van het onderzoek in het geval van de individuele schatting.
In twee ruilverkavelingen werden door de daar werkzame
schatters, individueel en volkomen onafhankelijk van elkaar, de
292