297
d. De „afrondingsfouten" van de klassewaarden leveren bij klasse
intervallen van drie gulden per are voor normale gevallen (waar
bij geen extreem grote over- of onderbedelingen plaats vinden)
aanvaardbare „voor- of nadelen" per eigenaar in vergelijking
met berekende waarden op basis van intervallen van één gulden
per are.
Op grond van de hiervoor genoemde resultaten lijkt het gemoti
veerd klasse-intervallen van drie gulden per are te gebruiken.
Wat betekenen de uitkomsten van de onderzoekingen voor de te volgen
schattingsmethodiek in Nederland
Passen we de conclusie, dat het gemotiveerd is klasse-intervallen
van drie gulden per are vast te stellen, toe op de ruilverkaveling
„Koningsdiep" en zetten we de gekozen klassen (8 tot en met 44)
uit op een horizontale lijn, dan ontstaat de volgende figuur
(5) 8 11 14 17 20 23 26 29 32 35 38 41 44 (47)
I II III IV V VI VII VIII IX X XI XII XIII XIV XV
Het aantal klassen is van 37 (8 tot 44 met intervallen van één gul
den) teruggebracht op 13. Wellicht komen in de provincie Friesland
slechtere en betere gronden voor dan in „Koningsdiep". Laten we
daarom voor alle zekerheid nog één klasse aan de boven en ook één
aan de onderkant toevoegen. We mogen dan aannemen, dat alle
kwaliteiten grond, die in Friesland voorkomen in deze schaal zijn
ondergebracht, d.w.z. in 15 klassen. Hetzelfde geldt vermoedelijk
voor de andere provincies. Noemen we deze klassen I XV, dan
maken we ons los van een waardering in geld.
In de praktijk zou bij de proefschatting de gang van zaken de vol
gende moeten zijn
Zowel het slechtste als het beste bodemprofiel wordt in een ruil
verkaveling gezocht, evenals dit nu gebeurt, en zorgvuldig be
schreven. Nu komt de keuze van het aantal klassen.
Uit het voorgaande blijkt dat een indeling volgens meer dan 15
klassen geen enkele betekenis heeft. De daardoor gesuggereerde
nauwkeurigheid is schijn, om niet te zeggen bedrog. Het moet
althans in één provincie mogelijk zijn de slechtste en de beste
cultuurgrond te kennen. Het blijkt dan misschien dat in de in be
werking zijnde ruilverkaveling het beste en het slechtste „provin
ciale" profiel niet voorkomen, waardoor het aantal klassen minder
wordt. Laten we aannemen, dat men op 13 klassen komt. Dan komt
de moeilijke en zeer belangrijke taak voor de afdeling onderzoek
van de Cultuurtechnische dienst om de 13 klassen te beschrijven.
De onderzoekers zullen dan vermoedelijk tot de conclusie komen
dat de beschrijving van deze 13 bodemtypen, die gelijk over de
gehele schaal van goede tot slechte grond moeten worden verdeeld,
een zeer moeilijke taak is. De onderzoekers mogen echter bedenken,