van de overschrijving door het deponeren van afschriften vond men niet praktisch (23). De Minister van Financiën verklaarde in 1876: ,,eene wettelijke regeling van het Kadaster zal te eeniger tijd moeten plaats hebben". Zijn opvolger stond aanvankelijk op hetzelfde standpunt, maar drukte zich in 1879 voorzichtiger uit, zodat een Kamerlid ver onderstelde, dat de herziening van het kadaster niet slechts ad calendas Graecas uitgesteld zou worden, maar ten eeuwigen dage afbesteld zou zijn (24). Gezien in breder verband zijn deze uit spraken begrijpelijk. De door de Staatscommissie van 1867 ont worpen wetten werden weliswaar bij de Raad van State aanhangig gemaakt, echter spoedig daarop weer teruggenomen. Aangezien er toch iets in verband met de hypothecaire moeilijkheden moest gebeuren, richtten 28 van de 34 bewaarders in 1874 was een vereniging van bewaarders opgericht een verzoek aan de Minister van Justitie. Het resultaat was het wetsontwerp van 21 mei 1875, dat enigszins tendeerde naar een positief publiciteits- stelsel: met de doorhaling zou de hypotheek teniet gaan, terwijl de bewaarder verantwoordelijk zou zijn voor de legaliteit (de bevoegdheid) van diegenen, die in de notariële akten de doorhaling verzochten. Dit wetsontwerp werd in 1878 weer ingetrokken. Tenslotte werd nog in hetzelfde jaar besloten tot aanvulling van art. 1240 B.W. (schriftelijke volmacht tot doorhaling) en tot vernieuwing van de hypothecaire inschrijvingen. Inmiddels was in 1870 een nieuwe codificatie van de wetgeving op de grondbelasting tot stand gekomen. Tevergeefs had het Kamerlid Begram bij amendement gepoogd ambtshalve over boekingen te verhinderen. In zijn antwoord betoogde de Minister onder meer dat dit amendement in genoemde wet bepalingen zou brengen, die eigenlijk thuis behoorden in een verzameling van verordeningen of wetsbepalingen omtrent het kadaster (25) Ter herziening van de belastbare opbrengst der gebouwde en ongebouwde eigendommen kwamen in 1873 en 1879 wetten tot stand. De uitvoering van deze wetten gaf de landmeters veel extra werk. Tengevolge hiervan kwamen de normale taken in het gedrang. De Minister van Financiën achtte maatregelen noodzakelijk, maar kwam in conflict met de Tweede Kamer over de afscheiding van het kadaster van de hypotheken. Dit conflict bracht de nodige beroering in de landmeterswereld: een tweede vergadering van landmeters werd bijeengeroepen in 1875. Tenslotte zette de Minister een reorganisatie door: was eerst de hypotheekbewaarder alleen verantwoordelijk voor de kadastrale boekhouding, in 1877 werd hij belast met de zorg voor deze boek houding, echter onder toezicht van de Ingenieur-Verificateur. De Algemeene Instructie voor de ambtenaren van het Kadaster van 1877, de eerste dateerde van 1869, regelde deze materie. Deze instructies regelden voornamelijk de ambtelijke verhou dingen en correspondentie; nergens werd gesproken over bijv. 331

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1963 | | pagina 13