zijn dan ook vele van dergelijke werken tot stand gekomen. Voor
het ontwerpen en uitvoeren was wel kaartmateriaal nodig, maar
nergens blijkt dat kadastrale plans hierbij als basis hebben gediend.
Volgens J. P. L. Soutendijk deugden deze niet voor planologische
doeleinden. Wel vormden de kadastrale plans, nadat ze met behulp
van de secondaire Rijksdriehoeksmeting met elkaar in verband
waren gebracht, de grondslag voor de topografische kaarten op
schaal i50 000 en 125 000. De aard van het terrein, veranderde
indeling enz. werden bijgewerkt volgens de uitkomsten van de
verkenningen van officieren van de Generale Staf (38).
In de vergadering d.d. 19 april 1873 van de Vereniging voor de
Statistiek in Nederland, stelde Dr. W. C. H. Staring voor, de
cultuuraanduiding in de kadastrale leggers te gebruiken voor
statistische doeleinden. De vergadering achtte het kadaster terecht
te onvolkomen, omdat deze gegevens na 1832 niet systematisch
waren bijgehouden (39).
Hoofdstuk IV. „Celui qui fera un bon cadastre,
i. Het rechtsgeldig kadaster
In de jaren tachtig trad allerwegen een opleving en streven naar
vernieuwing op. Zo heeft voor de kadastrale problemen het jaar
1881 een bijzondere betekenis: in dat jaar werden drie belangrijke
werken gepubliceerd. A. Soutendijk gaf een nieuwe, aanzienlijk
verbeterde, bewerking van zijn Kweekeling uit onder de titel: De
hypothecaire en kadastrale boekhouding in Nederland. In Londen
verscheen van de hand van Torrens: An essay on the transfer of
land by registration.
Voor de Nederlandse kadasterkringen was de publikatie van de
'27-jarige Boer, De beteekenis en het verband der juridische en
technische grondslagen van een rechtsgeldig kadaster, het belangrijkste
gebeuren. De Vries schreef hierover in 1933: „Onder het thans
werkzame kadasterpersoneel is er niemand meer, die getuige was
van den geweldigen indruk, om niet te zeggen de ontstelling, in de
kadastrale wereld teweeggebracht, toen, in 1881, de op dat tijdstip
nog zoo jonge landmeter van het Kadaster, I. Boer Hzn. te
's-Gravenhage, zijn doorwrochte studie in De Economist het
licht deed zien. Kon dat het werk zijn van een Landmeter Ja,
de kennis van zaken, waarmee over de praktijk van het kadaster
was geschreven, sloot ieder ander uit en toch was daar niet
veeleer de rechtsgeleerde aan het woord?" (40).
De voornaamste conclusies uit dit artikel zijn:
„Ieder stelsel van wetgeving, dat volkomen zekerheid voor den
eigendom op onroerende goederen beoogt, moet rusten op de
positieve specialiteit.
De positieve specialiteit kan samengaan met het negatief stelsel
van openbaarheid.
336
MERITERA UNE STATUE"