340 het eigendomskadaster en het belastingkadaster moeten welis waar verenigd zijn, maar niet met elkaar verward worden; wettelijk moeten de gedogensverplichtingen van eigenaren en bezitters vastgelegd worden; aanwijzing van de grenzen door de eigenaren is noodzakelijk; deze aanwijzing is een beheersdaad, geen beschikkingsdaad; de landmeter van het kadaster is de functionaris, die de aanwij zing in ontvangst neemt; de grenzen moeten afgepaald zijn; de landmeetkundige techniek moet aan hoge eisen voldoen een en ander rekening houdend met de kosten. Het zijn deze overwegingen die de waarde van het kadaster in hoge mate gunstig hebben beïnvloed. Vooral aan Boer's streven naar bewijskracht is het te danken, dat de meeste ervan thans algemene erkenning en toepassing vinden. Bij een audiëntie van het bestuur van de Vereniging voor K. en L. bracht de Minister van Financiën „de hooge kosten" van de invoering van een eigendoms kadaster ter sprake. Hij noemde een bedrag van 40 miljoen gulden. Boer antwoordde, „dat de helft van dat bedrag nader bij de waar heid zoude zijn". Hij werkte zijn ideeën nader uit en kwam in 1892 tot de conclusie, „dat desnoods zonder verhooging der Staats- begrooting op den langen duur die vernieuwing kan worden tot stand gebracht" (48). Het aanwijzen van grenzen was in die tijd nog niet algemeen gebruikelijk. Nog in 1897 schreef Boer: „evenmin als bij de oor spronkelijke kadastreering wordt thans de medewerking der eigenaars versmaad. Verschijnt tijdens de meting een eigenaar om inlichting te geven, zijne aanwijzingen worden gaarne gevolgd. Verschijnt niet hij, maar zijn buurman, dan zijn diens inlichtingen even welkom. Verschijnen geen van beiden en dit is regel dan wordt opgemeten, wat de landmeter voor eigendomsgrens meent te mogen aanzien. Geene aanteekening is voorgeschreven of eene grens door beide eigenaars, door een of door geen hunner werd aangewezen" (49). Had men de aanwijzing als een beschikkingsdaad beschouwd, dan zou een regeling niet eenvoudig zijn geweest. Daarom is het wel praktisch de aanwijzing slechts als een beheersdaad te beschouwen, al mag mijns inziens in twijfel worden getrokken, of dit bij een kadaster met bewijskracht juist zou zijn. In de praktijk worden gevallen van nadere interpretatie der akte en van aanvullende niet gepubliceerde overdracht opgemeten en toegepast volgens de aanwijzing van partijen, alsof de aangewezen grens in overeen stemming zou zijn met de oorspronkelijke bedoeling van partijen. Mr. Feith lid van de Hoge Raad en lid van de Staatscommissie van 1887 accepteerde de aanwijzing als beheersdaad, voorzover het hermetingen betrof die na ter-inzage-legging en bezwaren- behandeling zouden worden vastgesteld. Nauw verbonden met de waarde van de aanwijzing is de vraag in welke hoedanigheid de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1963 | | pagina 22