343 der eigendommen overeenkomt met die van het kadaster. Bij af wijkingen zou hij het kadaster hiervan op de hoogte moeten stellen. Geen van deze voorstellen heeft het Staatsblad bereikt (54)- De landmeter Gombault wees in 1894 op de vele onvolledige en onduidelijke omschrijvingen van gedeeltelijke percelen in de notariële akten. In 1900 concludeerde hij dat de meest zorgvuldige omschrijving van het object in de titel van aankomst in de regel onvoldoende was om de grenzen van het grondstuk daaruit te allen tijde te kunnen bepalen. De algemene vergadering van de Broederschap van Candidaat-Notarissen stemde in 1913 met 29 tegen 25 stemmen vóór het weren van gedeeltelijke percelen in akten (55) De Staatscommissie van 1906 trok als het ware de uiterste con sequentie door voor te stellen de omschrijving van gedeeltelijke percelen praktisch uit handen van de notaris te nemen en, in de vorm van de meetbrief, aan de landmeter toe te vertrouwen. 6. De Geodesie De uitvoering van de secondaire Rijksdriehoeksmeting werd door de Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing in 1885 onder meer gemotiveerd met de nauwkeurigheid, die voor het kadaster noodzakelijk is". Boer bepleitte een tijdige uitvoering van dit werk; tegen het bezuinigen op de vastleggingen waar schuwde hij ernstig (56). Aangezien in Boer's conceptie de grenzen in coördinaten vast gelegd zouden worden, is deze belangstelling een logisch gevolg van zijn ideeën omtrent het bewijskrachtig kadaster. Hetzelfde geldt voor de lagere geodesie: in de eerste jaargangen van het Tijdschrift voor K. en L. bepleitte hij meermalen een goede meetkundige grondslag voor kadastrale metingen. Blijkbaar was dat in die tijd onder de landmeters nog geen communis opinio. Zo meende Roegholt voor hermetingen genoegen te kunnen nemen met een herberekening van de driehoeksmetingen van Kraijenhoff, iets wat voor Boer onaanvaardbaar was. In zijn discussie met de civiel-ingenieur Van Heurn verklaarde hij: ,,In het Kadaster moet van het groote tot het kleine afdalend de gehele technische grondslag, met inbegrip van de primaire, secondaire en verdere driehoeksmetingen, als één ineensluitend geheel over het Rijk worden gevormd, met zoo innig verband, dat bijv. de grenzen der gemeenten slechts eens behoeven gemeten te worden niet tweemaal, voor iedere gemeente afzonderlijk en dat de in coördinaten gegeven vaste punten in de eene gemeente ook voor de bijhouding der veranderingen in eene aangrenzende gemeente kunnen dienen" (57). Boer was van mening, dat de nauwkeurigheid bijna zo groot gemaakt kon worden als men maar wilde. Afhankelijk van de waarde van de grond moest ter besparing van kosten de nauw keurigheid niet verder dan nodig opgevoerd worden. Ter ver-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1963 | | pagina 25