345
Langzamerhand verscherpte zich Boer's standpunt ten aanzien
van de traditionele hermetingen. In een memorie, die Barenbroek,
Boer en Engelmann in 1892 onder de titel Het kadastrale vraagstuk
aan de Minister van Financiën deden toekomen, heette het: „Voor
een belastingkadaster zijn onze hermetingen veel te omslachtig en
te kostbaar, voor een eigendomskadaster geheel ontoereikend".
Toen deze memorie in 1885 was gepubliceerd, stelde een Kamerlid
aan de Minister vragen, opdat, hangende het onderzoek naar een
eventuele invoering van een bewijskrachtig kadaster, zo min
mogelijk hermetingen zouden worden uitgevoerd. De Minister
antwoordde, geen voorstander te zijn van veel hermetingen, „Maar
soms zijn zij werkelijk noodig". Hij liet onderzoeken „of het waar is,
dat de uitgaven aan de verbetering van het kadaster besteed geen
nut aanbrengen" en kwam tot de conclusie, dat de kosten wel ver
antwoord waren. Boer echter noemde in een lezing op de algemene
vergadering van de Vereniging voor K. en L. in 1895, de traditionele
hermetingen een „roekelooze verspilling van 's landsgeldmiddelen".
Hij werd beloond met „een daverend applaus". Maar op de volgende
algemene vergadering constateerde de voorzitter teleurgesteld, dat
de hermetingen „met de meest mogelijke kalmte" werden voort
gezet (61). Dit hield in, dat hermetingen alleen werden uitgevoerd,
als ze voor de opleiding van nieuw personeel nodig waren.
Colpa wilde, in afwachting van de invoering van een bewijs
krachtig kadaster, de hermetingen technisch zo goed mogelijk
uitvoeren: „Verzekering van een groot aantal punten, verplichte
controlemetingen en bijhouding van hermeten gemeenten in ver
band met verzekerde vaste punten zijn in de eerste plaats nood
zakelijk". Dit idee had, gezien de in 1900 uitgekomen vernieuwde
uitgave van de Algemeene Instructie voor de ambtenaren van het
Kadaster en de in 1902 verschenen Handleiding voor de technische
werkzaamheden van kadastrale hermetingen, meer kans van slagen.
Een enkele maal werd de gedachte, een proef te nemen met de
invoering van een bewijskrachtig kadaster, naar voren gebracht (62).
6. Het Congres van de Nederlandse Juristen-vereniging in i8gj
In zijn artikel in De Economist van 1881 had Boer al enigszins
zijn voorkeur voor een positief stelsel van overdracht van onroerend
goed getoond. In latere beschouwingen motiveerde hij deze voorkeur
met de grotere rechtszekerheid en, „naar de heerschende rechts
wetenschappelijke theorie", met de volksovertuiging. Onder de
volksovertuiging verstond hij „het bewustzijn van de onmiddellijk
en meest belanghebbenden d.i. van de „boeren", om naar de
gewoonte der stedelingen maar eens alle gewone plattelanders
onder dien naam te vereenigen". Toen notaris Moll op het congres
van de Nederlandse Juristen-vereniging van 1893 Boer op dit
punt bestreed, antwoordde deze, dat Moll de boeren blijkbaar
maar „een beetje" kende. Wellicht zijn zijn boerenafkomst, het
door Gratama vermelde geval van uitwinning en het zogenaamde