347
leverde stukken het enige principiële van een publiciteitsstelsel.
Hij stond een stelsel voor, dat volgens Boer „zoo mogelijk nog
negatiever dan het bestaande" was. In 1894 bestreed Hamaker in
een artikelenserie „een dwahng die meegeholpen heeft om het
verlangen naar een zoogenaamd positief stelsel aan te wakkeren"
en zette op heldere wijze uiteen, hoe onze wetgever tot het huidige
stelsel gekomen was. De pennestrijd werd nog enige tijd voortgezet.
Weer was het Cohen die later terecht opmerkte, dat door de ver
warring die er bij beiden heerste, de redeneringen langs elkaar heen
gingen, omdat een positief stelsel nu eens als zuiver positief, dan
weer als quasi-positief werd gedefinieerd (68).
Wat het rechtsgeldig kadaster betreft was Naber van mening,
dat dit alleen van belang zou zijn bij een positief mobilisatiestelsel.
Hamaker achtte een rechtsgeldig kadaster wel nuttig, maar sprak
zich niet duidelijk uit over de uitvoerbaarheid. Zijns inziens zou
wellicht een speciale procedure nodig zijn en zouden ten aanzien
van bepaalde grensveranderingen wettelijke voorschriften moeten
worden vastgesteld (69).
Weliswaar verklaarden de drie preadviseurs en de overgrote
meerderheid van de aanwezigen op het congres zich vóór invoering
van een bewijskrachtig kadaster, maar toch krijgt men uit het gemis
aan discussie over dit onderwerp en uit enkele beleefde pogingen
waartegen Boer opponeerde om stemming achterwege te
laten, de indruk, dat het kadastrale vraagstuk de juristen niet erg
aansprak (70). Boer als pleitbezorger van het Torrensstelsel had
meer de algemene belangstelling getrokken, dan Boer als strijder
voor een bewijskrachtig kadaster.
7. De Staatscommissie van i88j
Deze Staatscommissie had tot taak het werk van een vorige
commissie tot herziening van het Burgerlijk Wetboek voort te zetten.
Speciaal het Tweede Boek had de aandacht van de nieuwe com
missie. Pas in 1899 verscheen het verslag van deze Staatscommissie
met een ontwerp voor het Tweede Boek B.W., waarin onder meer
werd voorgesteld de band tussen hypotheken en kadaster losser te
maken. Merkwaardig is, dat in het Tijdschrift voor K. en L. van de
instelling van deze commissie geen melding was gemaakt. Zonder
commentaar publiceerde Boer in 1899 in dit tijdschrift een aantal
voorgestelde artikelen. Pas in 1902 nam hij er enige beschouwingen
uit andere tijdschriften in over, onder andere zijn artikel Eene
mislukte herziening van ons hypotheekstelsel. Hij zei weinig goeds
over het ontwerp, al erkende hij, dat het „in tallooze punten ver
beteringen van de bestaande codificatie bevat, verbeteringen boven
mijn lof verheven". In bedekte termen liet Mr. De Pinto voelen, dat
hij Boer's kritiek niet in alle opzichten opbouwend vond (71).
Evenmin als in de Staatscommissie van 1867 heerste in die van
1887 eenstemmigheid en wellicht mede daardoor is ook artikel 463