350
g. De Commissie Ontginning
Hoewel in de Markenwet van 1886 aan de landmeter die geen
kadastraal ambtenaar behoefde te zijn een belangrijke taak was
toegedacht, mist men in het Tijdschrift voor K. en L. uit die tijd
een vermelding van deze wet. Hetzelfde geldt voor de wijze van
vaststelling van de rechten, zoals die in artikel 17 was geregeld:
„Na de sluiting en onderteekening van de lijst (van rechthebbenden)
wordt niemand dan die daarin als zoodanig vermeld wordt, als
rechthebbende erkend". Of Feith in 1893 aan deze lijst gedacht
heeft is niet duidelijknaar aanleiding van het rechtsgeldig kadaster
schreef hij, dat de hermetingen „gedurende een bekwamen tijd ter
inzage (behoorden) te liggen en (dat) eene eenvoudige procedure
(behoorde) te worden vastgesteld, waardoor ieder zijn rechten, zoo
noodig bij den gewonen rechter, kan handhaven" (78).
In hetzelfde jaar werd door het Nederlands Landbouw Comité
de Commissie Ontginning ingesteld, die in 1896 een rapport
publiceerde over Maatregelen tot het verkrijgen van beter afgeronde
eigendommen. In landmeterskringen had Hoffmann zich reeds
eerder in de „landverlegging" verdiept. Een verhandeling van zijn
hand werd in 1899 door de Directeur-Generaal van de Landbouw
om advies aan het Nederlands Landbouw-Comité gezonden. De
Commissie Ontginning werd daarop in 1901 uitgebreid met twee
leden uit de Vereniging voor K. en L.,nl. Hoffmann en Boer. Deze
laatste was voor het Nederlands Landbouw-Comité geen onbekende,
want het vraagstuk van de verbetering der rechtszekerheid was ook
in deze kringen aan de orde gesteld en bij Boer was advies inge
wonnen (79).
In 1902 bood Boer de commissie een nota aan over Invoering
van ruilverkaveling, hare juridieke grondslagen en organisatie. Boer
stond ten aanzien van twee punten in deze commissie alleen,
namelijk het vraagstuk of ruilverkaveling een vorm van ont
eigening zou zijn, en de vraag of geschillen langs administratieve
weg met uitsluiting van de gewone rechter beslist zouden worden.
De meerderheid van de commissie meende de ruilverkaveling niet
zonder onteigening te kunnen regelen. Boer's afwijkend standpunt
werd in het in 1908 verschenen rapport van de commissie verwerkt.
De ontworpen Ruilverkavelingswet kende wel een hoofdstuk over
onteigening, maar miste een lijst van rechthebbenden. Het is niet
duidelijk of Boer gedacht had zoals de landmeter Dijkstra
voorstelde deze lijst uit de Markenwet over te nemen. Omdat
in 1911 de Nederlandse landbouw nog niet voor ruilverkaveling
rijp geacht werd, trachtte men door enkele proeven met vrijwillige
ruilverkavelingen propaganda te maken.
Ook hield Boer enkele lezingen ter propagering van de ruil-
verkavelingsgedachte (80).
In 1923 werd een ontwerp van wet aan de Tweede Kamer aan
geboden, nadat de vrijwillige ruilverkavelingen de behoefte aan
een wettelijke regeling hadden aangetoond. In vele opzichten werd