352 Zijn ideeën werkte hij in 1904 uit in een ontwerp-wet op de grens regeling. In 1910 deelde Boer mede, dat de Staatscommissie in beginsel de invoering van een kadaster met bewijskracht had aangenomen. Vermoedelijk is echter „het groote diepgaande verschil van mee ning", waardoor „slechts zeer zelden" eenstemmigheid kon worden bereikt, oorzaak geweest, dat het nog tot 1916 duurde alvorens de commissie haar eindverslag uitbracht. Hoewel dit verslag een heldere behandeling van, en een gemotiveerde keuze uit de ver schillende stelsels van publiciteit bevatte, gaf Boer in een af zonderlijke nota van zijn afwijkende mening blijk en hield hij opnieuw een pleidooi voor het Torrensstelsel. Zijns inziens was het hoofddoel, verhoging van de rechtszekerheid, niet slechts gemist, maar was integendeel de deur opengezet voor „rechtskrenking en onduldbare beleediging van het rechtsgevoel". Ten aanzien van het bewijskrachtig kadaster kreeg Boer daarentegen zoals gezegd de meerderheid van de commissie op zijn hand. Het ontwerp-wet op de grensregeling, waarin Prof. Molengraaff naast Boer een werkzaam aandeel had, was hiervan het resul taat (85). Dit ontwerp gaf vorm aan vele facetten, die reeds bij het rechts geldig of bewijskrachtig kadaster ter sprake waren gekomen. In art. 5 van het ontwerp werd aan het proces-ver baal de bewijskracht van een authentieke akte toegekend. Hierdoor werd echter, zoals Ir. Henssen opmerkte, nog geen zakelijke werking van de grens regelingsovereenkomst verkregen, al suggereerde het wetsontwerp in art. 7 dit wel, en al ging het rapport van de commissie hier praktisch van uit. Art. 6 bepaalde, in aansluiting op art. 5, dat het kadastrale veldwerk, behoudens bewijs van het tegendeel, geacht zou worden de grensregeling juist weer te geven. Dit veldwerk bleef dus een zuiver ambtelijk stuk, maar kreeg toch bewijskracht. Daar volgens art. 7 eventuele nietigheid van het procesverbaal niet tegen derden zou kunnen worden aangevoerd, werd een quasi-positieve werking verkregen van de openbaarmaking door de nederlegging ten hypotheekkantore (86). In art. 10 was de mogelijkheid geschapen kleine correcties in vastgestelde grenzen aan te brengen. Desondanks vreesde W. Smit Jr., dat na verloop van tijd de afwijkingen met de vermeende rechtsgrenzen dusdanige proporties zouden aannemen, dat men zou menen dat het kadaster weer eens in de war was (87). Art. 34 bepaalde, dat de medewerking aan de grensregeling als een beheers- daad zou worden beschouwd. Dat volgens art. 27 een eigenaar die niet aan de grensregeling had meegewerkt, zijn eigendom niet zou mogen vervreemden of bezwaren, leek een zeer rigoureuse maatregel. De praktische waarde ervan zou mijns inziens dubieus zijn. Vermoedelijk zag Boer dit ook in, want bij de door hem voorgestelde wijzigingen schrapte hij deze loze sanctie. Art. 35, handelend over een vonnis inzake af-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1963 | | pagina 34