353 scheiding of grensvaststelling, had, zoals Mr Goudeket opmerkte, beter verwerkt kunnen worden in art. 678 B.W. Volgens dit laatste artikel kan iedere eigenaar zijn nabuur noodzaken, hun aan elkaar grenzende eigendommen af te scheiden. Indien het verband tussen beide artikelen goed geregeld was, zou een afscheidingsprocedure gecombineerd kunnen worden met een gedwongen grensregeling (88). Het is typerend voor de privaatrechtelijke sfeer waarin de Staatscommissie de oplossing van het kadastrale vraagstuk zocht, dat in het geheel niet geregeld werd op welke wijze, door welke functionaris en met welke beroepsinstantie een besluit tot stand zou komen om een gebied onder toepassing van de wet op de grensregeling te hermeten. Gezien de rechtsgevolgen ook zonder medewerking van de eigenaren zou de grens vast komen te staan had mijns inziens de bevoegdheid tot het nemen van dit besluit in de wet geregeld moeten zijn. In de in 1947 ontworpen Hermetings- wet is dit, in navolging van de Ruilverkavelingswet, wel geregeld. Mr. Witvliet wees er in 1954 op, dat de kadastrale materie meer in het administratief recht dan in het privaatrecht thuis behoort (89. 44)- Op grenzen, waarvan de plaats uit de bepalingen van het Burger lijk Wetboek voortvloeit zoals bij aanwas, afslag, overstuiving, gemene muur, gevallen van natrekking zou de Wet op de Grens regeling uiteraard niet van toepassing zijn. Maar ook op grenzen in mijngebieden met grondverschuivingen zou naar mijn mening de toepassing van deze wet tot moeilijkheden aanleiding kunnen geven. Een praktisch bezwaar tegen de geïsoleerde grensregeling zou mijns inziens gelegen zijn in de verschillende juridische waarde van bij elkaar gelegen grenzen. Afgezien van deze opmerkingen kan de Wet op de Grensregeling beschouwd worden als een waardig sluitstuk op de grote visie, die Boer in zijn artikel in De Economist van 1881 ontwikkelde. Het had de basis kunnen leggen voor een bewijskrachtig kadaster. Hoewel dit in zichzelf een goed sluitend systeem vormde, kan men met Prof. De Haan de bruikbaarheid ervan, gezien ons burgerlijk recht, ernstig in twijfel trekken (44). In december 1915 kreeg Boer, op eigen verzoek, van de Minister van Financiën Treub opdracht, het wetsontwerp aan de praktijk te toetsen. De proefhermeting van Dieren die hiervan het gevolg was viel, althans volgens de rapporten, gunstig uit. Nadat op voor stel van Boer enkele wijzigingen in het wetsontwerp waren aan gebracht, werd dit door de Minister van Financiën aan zijn ambt genoot van Justitie aangeboden. Dit was nodig, omdat het ontwerp niet een regeling van fiscaal recht, maar van privaatrecht bevatte. In 1921 bleek, dat de Minister van Justitie het wetsontwerp niet bij de Kamers der Staten-Generaal wilde indienen (90). Toen deze wet uitbleef, hebben verschillende landmeters nog enige tijd getracht, de aanwijzing althans door middel van een niet-officieel proces-verbaal tussen partijen enigszins vast te leggen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1963 | | pagina 35