354
Eerst omstreeks 1938 kwamen de latere Directeur van het Kadaster
en de Hypotheken Stoorvogel en de landmeter Haasbroek tot
een bruikbare conceptie op hermetingsgebied (91).
Volgens de door de Staatscommissie voorgestelde wijziging van
art. 671 B.W. zou in akten betreffende onroerend goed de ligging
van dit goed moeten worden aangeduid met behulp van de
kadastrale kenmerken en een andere omschrijving. Zou hieraan
niet voldaan zijn, dan kon het gevolg zijn, dat de akte geacht zou
worden niet te zijn overgeschreven. Geen wettelijke gevolgen ver
bonden aan een verkeerde of onvolledige kadastrale aanduiding.
Bovendien stelde de Commissie uitdrukkelijk vast, dat de ver
melding van de kadastrale kenmerken geen bindende verwijzing
naar de kadastrale grenzen inhield. Het resultaat zou zijn dat
incidenteel (bij hermeting) de grenzen goed vastgelegd zouden zijn.
Overigens zou de bedoeling van partijen prevaleren boven de
kadastrale omschrijving. Overdracht na grensregeling zou aldus de
bewijskracht van het proces-verbaal direct weer dubieus maken.
Vermoedelijk heeft de Commissie dit niet zo gezien; zij ging er van
uit, dat de resultaten van de grensregeling blijvend zouden zijn.
Daardoor heeft zij het vraagstuk van de bijhouding van het
kadaster echter niet opgelost (92).
Het niet doorzien van de gebreken in de zakelijke werking van
de grensregeling is mogelijk de reden geweest, waarom enkele
goede ideeën niet zijn overgenomen. Boer stelde in 1883 voor, de
notaris de verplichting op te leggen tot het noemen van de juiste
kadastrale kenmerken volgens de kaart. Coolen ging in 1891 nog
iets verder: hij wilde de notaris hiervoor aansprakelijk stellen
(53, 54)-
Voor de overdracht van gedeeltelijke percelen had de Commissie
een speciale regeling ontworpen. In de desbetreffende akte zou
verwezen moeten worden naar een aan die akte te hechten meet
brief. De bedoeling was, zoals Boer het uitdrukte, dat geen over
dracht of bezwaring van gedeelten van kadastrale percelen zou
mogen plaats hebben zonder voorafgaande ambtelijke meting. Als
reden gaf de Staatscommissie hiervoor op, dat de verhandeling van
kadastraal niet nader aan te duiden gedeelten van percelen een der
grootste bezwaren voor een goede kadastrale en hypothecaire
boekhouding zou opleveren (93).
Zoals Van der Linden van Sprankhuizen aantoonde, zou er,
wat de hypothecaire boekhouding betreft, voor de bewaarders geen
reden zijn om niet op de kadastrale boekhouding te vertrouwen,
zodra de Staat hun aansprakelijkheid zou overnemen (iets wat de
Staatscommissie tevens voorstelde)en in het kadaster zou een
nieuwe grens, in plaats van met een meetbrief (vóór de akte) even
goed of zelfs beter door middel van de geïsoleerde grensregeling
(na de akte) vastgelegd kunnen worden. Zijn hoofdbezwaar tegen
de meetbrief was, dat daarbij de nieuwe grenzen opgemeten moeten
worden op een tijdstip, waarop de partijen de preciese ligging van