357 helaas een tegenovergestelde ervaring opgeleverd, voornamelijk door het gemis van systematische aanmetingen van gebouwen. Boer zag in de gebouwen slechts belastingobjecten, die niets met rechtsgrenzen uitstaande hadden en waarvan de voorstelling op de kaart alleen diende „voor de heffing van de grondbelasting en ter oriënteering van het pubhek". Terecht wezen Heines, Theil en later ook W. Smit Jr. er op, dat de gebouwen van grote betekenis zijn voor de vastlegging van vaste punten en grenzen, terwijl in planologisch opzicht zowel een nauwkeurige „leege" kaart, als een minder nauwkeurige kaart met gebouwen en cultuurgrenzen te kort schieten (101). Reeds in zijn artikel in De Economist van 1881 had Boer een „algemeene toepassing van het coördinatenstelsel" bepleit, en had hij „kadastersteenen" als „kunstmatig op te stellen vaste voor werpen" geïntroduceerd; het zouden „ijzeren of steenen palen op een gemetseld fondament" moeten zijn. Dat dergelijke punten gestoord zouden kunnen worden, achtte Boer onwaarschijnlijk. Hij schreef weliswaar, dat het niet mogelijk was „het groote aantal kadastersteenen alle onwrikbaar aan eene vaste plaats te binden", maar vervolgde deze zin met: „zonder dat ook na de eeuwen de natuurlijke invloeden of 's menschen toedoen ze de geringste ver schuivingen hebben doen ondergaan". In de Handleiding voor de technische werkzaamheden van kadastrale hermetingen van 1902 was iets van deze gedachte gerealiseerd. Voor de hermeting van Dieren werd de tweedelige Radsteen in zijn huidige vorm ontwikkeld (102). Het feit, dat de KADsteen thans nog algemeen wordt toegepast, bewijst dat deze verzekering in een behoefte heeft voorzien. Ver storing treedt echter veelvuldiger op dan Boer verondersteld zal hebben. Systematisch werden ingebonden formulieren door kaart systemen vervangen. Als mogelijke bezwaren werden genoemd de kansen op verwarring en zoekraken, speciaal bij de gemeentelijke archieven; als voordelen: werkbesparing, betere overzichtelijkheid, betere hanteerbaarheid en mogelijkheid tot stofvrije opberging (103). Voor inkt had Boer reeds in 1889 interesse getoond. In 1916 stelde hij een onderzoek in naar de kwaliteiten waaronder de geschiktheid voor lichtdruk van verschillende inktsoorten. Ook de veldwerken moesten, om „volledig bewijs" te kunnen opleveren, „te velde in minuut en in inkt" worden gemaakt. De landmeters droegen de inkt bij zich in een zogenaamd deurwaarders inktf les je (104). Over papier had Hoffmann in 1901 reeds een studie gemaakt. In verband met de eisen, die aan de verschillende plans werden gesteld, liet Boer samen met De Vries enkele onderzoekingen uitvoeren (105). Reeds in 1894 had Boer gewezen op de mogelijkheden, die de reproduktietechniek bood. Bij de proef-Dieren maakte hij hiervan zoveel mogelijk gebruik en wel voor het maken van kopie-veldwerk en voor het vervaardigen van kaarten, waaraan geen hoge nauw-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1963 | | pagina 39