359 voor de grondbelasting zag hij een taak voor de kadastrale dienst „de afschaffing der controleurs van de directe belastingen en het kadaster spreekt voor zich zelf" (109). Barenbroek bepleitte in 1893 „een zelfstandig dienstvak staande nevens de registratie en de grondbelasting; De omgekeerde wereld van nu heeft lang genoeg geduurd". In het volgend jaar verzochten bestuur en redacteur (Boer), respectievelijk van Vereniging voor Kadaster en Landmeetkunde en Tijdschrift voor K. en L. de Minister van Financiën, een afzonderlijke afdeling Kadaster in te stellen; „Niets toch is ten allen tijde voor het Kadaster noodlottiger geweest dan het dilettantisme van onbevoegden". De Minister antwoordde, niet te willen discussiëren met „buiten het departement staande personen" over de organisatie van de inwendige dienst van een departement. Bestuur en redacteur reageerden hierop met een toelichting, die door de landmeter Bonté ongepast werd genoemd. Er kwamen namelijk insinuaties in voor, dat overwegingen „aan persoonlijke belangen of aan belangen van het corps registratie-ambtenaren ontleend" een rol zouden spelen. Boer bestreed de mening van Bonté en met bijna algemene stemmen werd de briefwisseling in 1895 door de algemene vergadering van de Vereniging goedgekeurd. Alleen Bonté, wiens optreden „ietwat obstructionneerend" werd genoemd, stemde tegen. Van de Minister werd, zoals begrijpelijk is, geen antwoord ontvangen (110). Wel stond Minister Pierson in 1897 aan bestuur en redacteur een audiëntie toe ter bespreking van de bewijskracht van het kadaster. De bezoekers keerden „zeer ontmoedigd" terug: „Zoolang ons kadaster een aanhangsel blijft der registratie, is er weinig kans, dat ingrijpende maatregelen tot verbetering van dat dienstvak zullen worden genomen". Boer reageerde fel, getuige zijn artikel: Minister Pierson over het rechtsgeldig kadaster, en zijn aforisme: „de gevaarlijkste dilettanten op kadastraal gebied zijn belasting ambtenaren" (111). Een der facetten van de te grote belastinginvloeden waren de benoemingen van registratie-ambtenaren tot, zoals Mr. Kooyman het in 1901 uitdrukte, „het vette postje van Bewaarder". Deze Utrechtse advocaat, vermoedelijk geen onbekende voor Boer, achtte het beter, dat ook landmeters tot bewaarder benoemd zouden worden, iets waarvan Boer in het algemeen het nut in twijfel trok (112). In 1901 sprak de Vereniging voor K. en L. zich uit voor een af zonderlijke afdeling Kadaster en Hypotheken aan een der Departe menten van Algemeen Bestuur. De Minister van Financiën achtte hiertoe echter „geen termen" aanwezig. Toch leidde de aandrang van Kamerleden, speciaal van Treub, tot instelling van de Staats commissie van 1906 en tot de opdracht, aan te geven op welke wijze het dienstvak der registratie, waarin dat van het kadaster begrepen was, ware te reorganiseren. Het bestuur van de Vereniging voor

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1963 | | pagina 41