364 In 1922 kwam hij tot de conclusie, dat de kadastrering van polderland en eventueel zelfs van het gehele platteland met behulp van luchtfoto's ,,geen onoverkomelijke bezwaren" meer bood. Voor ons vlakke land achtte Boer beeldenpaarfotogram- metrie niet nodig. Nadat de uitwendige oriënteringsgegevens uit drie in coördinaten bekende punten per foto berekend zouden zijn, konden ongeveer verticaal opgenomen foto's door middel van ontschranking in een horizontale projectie op „verlangde" schaal omgezet worden. Het resultaat zou een kaart zijn, eventueel geheel zonder meetgetallen. De tekeningdrager moest echter niet het veranderlijke en vergankelijke papier zijn, maar metaal. Dat aldus een grafisch kadaster zou ontstaan, was voor Boer geen principieel bezwaar, doch slechts een „vraag van opportuniteit". De kaart behoefde slechts te voldoen aan nauwkeurigheidseisen, die in over eenstemming met de aard van de grensscheiding zouden zijn. Een „onzekerheid" van enkele decimeters was bij de limitatie van deze scheidingen regel. Door zulke grenzen in centimeters te bepalen zou men zijn doel voorbijstreven. Hoe nuchter en vooruitstrevend deze ideeën ook waren, het was moeilijk Boer in zijn verschillende concepties te volgen. Het bewijs krachtig kadaster veronderstelde immers een absolute vastlegging van de grenzen. In het voorgaande is er reeds op gewezen, dat onzekerheidsmarges een zekere tegenspraak inhouden met dergelijke principes. Deze tegenspraak is Boer zich blijkbaar niet bewust geweest. Naar aanleiding van kritiek op zijn voorstel tot toepassing van fotogrammetrie bij het kadaster schreef hij namelijk: „Mis verstand, behoudzucht, twijfelzucht en vooroordeel gaan hand aan hand bij eene voorbarige afkeuring van het onbekende". De bij houding van dit grafisch kadaster zou, evenals in Dieren, moeten geschieden door de nieuwe grenzen aan de drie- en veelhoekspunten op te meten (122). Boer werkte zijn ideeën verder uit en publiceerde in 1928 zijn uitvinding: de declivometer. Hiermee was het mogelijk de uit wendige oriënteringsgegevens ten tijde van het belichten van de foto te bepalen. In 1930 werd de declivometer op het Internationale Congres voor Fotogrammetrie te Zurich tentoongesteld. Prof. Schermerhorn noemde Boer's systeem zeer ingenieus bedacht en uit theoretisch oogpunt zeer goed; zijn bezwaren lagen in het organisatorisch vlak. Vermoedelijk zijn het succes met zijn vorige vondst, de coördi- natograaf, en de kosten, aan de ontwikkeling en vervaardiging van de declivometer besteed, voor Boer aanleiding geweest op zijn uitvinding in verschillende landen octrooi aan te vragen. Voor het ingang vinden van Boer's systeem achtte Schermerhorn het van belang, dat een grote buitenlandse instrumentenfabriek zich ervoor zou interesseren. Dit is ondanks Boer's pogingen niet gelukt. De oorzaak voor dit gebrek aan interesse is vermoedelijk mede te verklaren uit de door Von Gruber in 1928 aangekondigde gunstige

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1963 | | pagina 46