366 dubieuse waarde hadden, concludeerde Boer in 1922, dat de grotere nauwkeurigheid van de bijbladen, vergeleken met die van de netteplans en veldplans, grotendeels fictief was. Volgens hem zouden de bijbladen dan ook net zo goed kunnen worden afgeschaft. Kloosterboer en De Vries betoogden hiertegenover, dat deze afschaffing de ondergang van het kadaster zou betekenen. De algemene vergadering van de Vereniging voor K. en L. nam in 1923 met algemene stemmen een motie aan, waarin gesteld werd, dat de bijbladen niet afgeschaft moesten worden en dat ver nieuwing gewenst bleef. Al is Boer's advies, de bijbladen af te schaffen, een misgreep geweest, het gaat mijns inziens te ver hierin zoals door sommigen beweerd is een doelbewuste poging te zien om het kadaster op de beste manier in de war te sturen, teneinde een nieuw kadaster te kunnen opbouwen. Voor deze bewering had Boer, in zijn teleur stelling over de inbreuk op de principes van de hermeting-Dieren, helaas wel enige aanleiding gegeven. Zonder toepassing van de wet op de grensregeling had het kadaster zijns inziens weinig waarde: „Het Kadaster zal eenvoudig en bewijskrachtig zijn, of het zal niet zijn" (125). Merkwaardig is, dat niemand Boer's geringschattend oordeel, in 1922 uitgesproken over de waarde van kopie-veldwerk, heeft bestreden (126). Ten aanzien van het oude veldwerk, waarop de aard van de scheidingen en van de aangemeten objecten veelal ontbreekt (eerst de H.T.W. van 1902 schreef dit althans voor de grenzen voor), zou dit oordeel nog wel begrijpelijk zijn geweest, maar wanneer men de meetgetallen centraal stelt, zoals Boer deed, mag mijns inziens een waarborg tegen verlies niet ontbreken. Minister Pierson had in 1901 geconstateerd, dat de behoefte aan een kadaster met bewijskracht niet zo groot was, als „som migen" het wilden doen voorkomen. Hij zei tegen het bestuur van de Vereniging voor K. en L.„De drang komt meer van de heeren, dan wel van het publiek". Slechts incidenteel heeft men de belang hebbenden zelf tot actie kunnen brengen ondanks de pogingen die sommige landmeters, onder wie Boer, daartoe hebben aan gewend (127). In 1929 deed Boer een laatste poging om de publieke mening te doordringen van de gevaren van het negatieve stelsel en te winnen voor het Torrensstelsel. Hij deed dit in de vorm van een vlot geschreven verhaal De Ramp van Heikamp, waarin hij een geval van uitwinning weergaf dat veel overeenkomst vertoont met het proces, dat Prof. Gratama in 1870 beschreef (63). In zijn verhaal betrok Boer ook het kadaster en de Wet op de Grensregeling, hoewel deze onderwerpen weinig met de kern van de zaak te maken hadden. De juridische inhoud die Boer hier aan het Torrensstelsel gaf, was hoewel dit uit deze populaire schets niet scherp blijkt een beperkte bescherming van rechten die te goeder trouw door derden verkregen zijn. Iemand, die te goeder trouw op het grond-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1963 | | pagina 48