367
boek vertrouwde en kocht van de persoon die weliswaar als eigenaar
te boek stond maar geen bezitter was, zou kunnen ervaren dat zijn
koop nietig was. Indien hij de koopsom niet van de verkoper terug
zou kunnen krijgen, zou hij zich tot de Staat kunnen wenden. Ten
aanzien van de kadastrale grenzen zouden echter de rechten die
door derden te goeder trouw verkregen waren, volledig worden
beschermd. Boer veronderstelde daarbij, dat er blijvend over
eenstemming zou bestaan tussen plan en terrein.
Mogelijke gevaren van het negatieve stelsel heeft Boer in De
Ramp van Heikamp duidelijk geschilderd, echter niet in juiste ver
houding tot de bezwaren van een (quasi-) positief stelsel. Gezien
de in Australië veel voorkomende overdrachten buiten het grond-
register om, zou de beperkte derden-bescherming, die Boer hier
aanduidde, tot grote rechtsonzekerheid aanleiding kunnen geven.
Van een „veiligheidsstelsel", zoals het in De Ramp van Heikamp
heet, zou geen sprake zijn. Het negatieve stelsel moge in theorie
vol gevaren zijn, het is, zoals Prof. Pitlo opmerkte, in de praktijk
een veilig" systeem. En over De Ramp van Heikamp schreef deze
jurist: „Dit diep schokkend verhaal heeft ons nogtans geen positief
stelsel weten te brengen. Een geamuseerde glimlach was het juiste
antwoord" (128).
Hoofdstuk V. Nabeschouwing
1. Recente ontwikkelingen
Na Boer heeft de gedachtengang zich langzamerhand in een
andere richting ontwikkeld. Mr. Jonas wees erop, dat ons kadaster,
ondanks zijn gebreken, nog niet zo slecht voldoet. Prof. Tienstra
en later Prof. Baarda verbeterden de grondslagen der landmeet
kundige techniek. In 1947 ontwierp de door de Vereniging voor
K. en L. ingestelde Studie-commissie een Kadasterwet en een
Hermetingswet. De tendens van beide ontwerpen was kadastrale
gegevens te verkrijgen met een grotere bewijskracht dan aan een
belastingkadaster zou kunnen worden ontleend. Tegen het ver
strekkende rechtsgevolg van de ontworpen Hermetingswet voerden
Mr. Schuttevaer en Mr. Jonas gegronde bezwaren aan. De
Vereniging voor K. en L. bepleitte in 1948 in een adres aan de
Minister van Justitie naar aanleiding van de opdracht aan Prof.
Meijers tot herzieningen van het Burgerlijk Wetboek het toe
kennen van een wettelijk vermoeden voor praktisch alle kadastrale
grenzen, het geven van waarborgen voor zo juist mogelijke titels,
het overnemen van het voorschrift over het gebruik van de kadas
trale aanduiding uit de Wet op het Notarisambt in het Burgerlijk
Wetboek en het minder onvolledig maken van het stelsel van
openbaarheid (129).
Ten dele is in de ontwerpen, zoals die in 1954 aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal zijn aangeboden, aan deze wensen
gevolg gegeven. Het publiciteitsstelsel zal, zij het in mindere mate,