389 tijdrovend zijn1). In de praktijk baseren partijen hun bedoeling bij overdracht2) doorgaans dan ook niet op de ligging van de kadastrale grenzen, doch op die van de zichtbare terreinafschei dingen, dus op de bezitstoestand. En deze bedoeling kan men niet negeren, zij is in het burgerlijk recht nu eenmaal primair 3). Zelfs in landen met een zg. Grundbuch-systeem ontkomt men tenslotte aan deze nuchtere waarheid niet. Men kent er ten hoogste een quasi-positieve specialiteit en wel in deze zin, dat alleen derden, die in het rechtsverkeer te goeder trouw de kadastrale grens als rechtsgrens beschouwen, worden beschermd4)Doch wanneer is iemand te goeder trouw Toch enkel, wanneer hij zoals Jonas 5) terecht heeft gesteld bij aankoop de perceelsgrenzen laat veri fiëren aan de hand van de kadastrale kaart. Vertrouwen op de kadastrale grens kan de derde slechts, wanneer hij met de ligging ervan in het terrein bekend is. Men kan derhalve het gevaar van discrepantie tussen kaart- en terreinperceel en het daarmee samen hangende kernprobleem van de kadastrale bijhouding niet omzeilen, enkel door het kadaster zorgzaam toe te dekken met het kleed van een quasi-positieve specialiteit. Integendeel, zo'n kleed zal alleen dan iets beters dan een levenloos wiskundig geraamte verhullen, in zoverre men er in slaagt de kadastrale grenzen werkelijk open baar, in de zin van kenbaar voor het publiek, te doen zijn. Het kadastrale perceel immers kan slechts de begeerde rol van juri dische zaak gaan spelen, indien en voorzover partijen het daad werkelijk tot voorwerp van hun zakenrechtelijke transacties maken. M Vgl. ook Nakken, W.P.N.R. 4550, p. 371. 2) Voor een vestiging van hypotheek ligt de zaak anders, doordat de hypo theekhouder zich vooral interesseert voor de onderpandswaarde van het goed en nauwelijks voor de precieze ligging der grenzen. Mede met het oog op de belangen van derden kan men dan ook aan de vermelding van de kadastrale aanduiding in een hypotheekakte gemakkelijk overeenkomstig de heersende opvatting de consequentie verbinden, dat de bezwaring zich, behoudens beschikkingsbevoegdheid van de hypotheekgever, uit strekt tot aan de kadastrale grenzen. Zie over dit verschil met de levering ook Prof. mr. C. H. F. Polak, Grensrecht, T.v.K. en L. 1954, P- 27° e*v- 3) Aldus ook o.m. N. D. Haasbroek, T. v.K. en L. 1949, p. 137; Mr. K. N. Korteweg, N.J.B. 1954, P- 8o4 en Beekhuis a.h.w. p. 235 en 296. Juist het roerende karakter van de perceelsgrenzen maakt de factor bezit hier zo belangrijk. Dat ziet Boer in zijn bestrijding van romeinsrechtelijke begin selen op dit punt over het hoofd (a.h.w. noot 15, p. 5 e.v.). 4) Zie voor Zwitserland Dr. H. Harry in zijn lezing voor het Congres *953 yan de Nederlandse Landmeetkundige Federatie, opgenomen in T.v.K. en L. 1953, p. 225 e.v. en voor Hessen Wirth/Kriegel, Katastergesetz und Abmarkungsgesetz mit Durchführungsbestimmungen, S. 34, Anmerkung 15 bei Abm. Ges. 1 Abs. 3. In deze landen bestaat voorts een wettelijk ver moeden, dat de grenzen van het grondboekperceel de rechtsgrenzen zijn behoudens tegenbewijs: ZGB. Art. 668, Abm. Ges. Hessen S 1 Abs. 3 en Rijnland-Pfalz 2 Abs. 2. 5) Mr. J. H. Jonas, Publiciteit en specialiteit, W.P.N.R. 4339, p. 138. Het zal in Zwitserland, zo merkt hij verder op, telkens een taak van de rechter zijn om uit te maken of de „Erwerbswille" het grondboek-, danwel het terreinperceel betrof. Zie ook zijn Afscheidscollege, T.v.K. en L. 1961, p. 271.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1963 | | pagina 11