390
En dat laatste zullen partijen hoogstens doen bij nauwkeurige
bekendheid met deszelfs ligging in het terrein. Vandaar alle moeite,
die de overheid zich in de Grundbuch-landen getroost om de
kadastrale grenzen, behalve op een kaart, ook op het terrein duur
zaam zichtbaar te houden. Hierbij ontkomt men er niet aan de
rechthebbenden wettelijk tot afpaling (Abmarkung) te verplichten.
De ingrijpendheid van een dergelijke verplichting is niet haar enige
bezwaar. Ook het resultaat ervan biedt zeker op den duur
nóg geen afdoende zekerheid. Bovendien wordt de taak van het
kadaster door het vereiste toezicht op de „Abmarkung" 1) waar
schijnlijk verzwaard.
Ik vermeld dit alles om te laten zien, dat het kadaster met de
toekenning van een zekere private rechtskracht op zichzelf nog
weinig verder is. Behalve voor de aanvankelijk door Boer bepleite
absolute rechtskracht, geldt zulks ook voor de relatieve rechts
kracht, waarmee hij later genoegen wilde nemen, in de vorm
namelijk van een wettelijk vermoeden, dat de kadastrale grens tot
rechtsgrens zou stempelen tot op bewijs van het tegendeel2). In
later tijd is men zich van kadastraal-landmeetkundige zijde aan
deze strohalm blijven vastklampen. Vermoedelijk heeft een te
mathematische opvatting van het juridische bewijs de landmeters
daarbij parten gespeeld. In ieder gevaj is de betrekkelijke waarde
van een wettelijk vermoeden bij de moderne opvattingen omtrent
dat bewijs door C. H. F. Polak 3) duidelijk in het licht gesteld.
Ook voor een wettelijk vermoeden geldt gelukkig, dat het niet veel
meer waard is dan het aan waarheidsgehalte en werkelijkheidszin
bevat. Tegenover een wettelijk vermoeden, dat de kadastrale
grens de rechtsgrens is, kan de rechter gemakkelijk zijn eigen
vermoeden dat is: overtuiging stellen, dat partijen in werke
lijkheid het terreinperceel bedoelden over te dragen. Want bij een
juridische bewijsvoering komt het er nu eenmaal op aan de rechter
door redelijke argumenten en dat hoeven niet per se coördinaten
te zijn te overtuigen.
b Zie bijv. 4 Abmarkungsgesetz Hessen: „Die Überwachung der Ab
markung ist Aufgabe der Katasterbehörden".
2) Van een werkelijk positieve specialiteit kan in deze gedachte, anders
dan Ir. W. van Riessen in zijn Delftse scriptie ,,Het beginsel van de speciali
teit in het rechtsverkeer ten aanzien van onroerend goed" (1951) en in zijn boek
Kadaster" (nr. 7 van de serie Het moderne Bedrijfsleven, p. 72) doet voor
komen, volgens mij geen sprake meer zijn. Positieve specialiteit is, zoals
Boer in 1881 terecht stelde, volstrekte openbaarheid op basis van een absoluut
rechtsgeldig kadaster. Dat zulk een volstrekte openbaarheid geen reële
mogelijkheid is, is m.i. een waarheid, waaraan Van R. iets te gemakkelijk
lijkt voorbij te gaan. Zie verder nog zijn bijdrage in T.v.K. en L. 1959, p.
246 e.v.
3) T.v.K. en L. 1954, P- 272- Boe betrekkelijk ook de dwingende bewijs
kracht van een (authentieke) akte is, blijkt uit arr. H.R. 4-12-1941, N.J.
1942, nr. 228, waarin de Hoge Raad een tegenbewijs accepteerde, dat zuiver
was gebaseerd op de onwaarschijnlijkheid van wat de akte dwingend bewees.
Zie over dit arrest in kritische zin Prof. mr. H. Drion, N.J.B. 1962, p.
151-156-