393 overige is. In feite kennen wij slechts een schijn-specialiteit, waarin met een uiterst globale aanduiding van het onroerend goed in de akten kan worden volstaan, zonder dat zij met een nauwkeurige grensaan wij zing gepaard gaat. De kadastrale aanduiding als landmeetkundige specificatie wordt door de notarissen praktisch zonder enige toetsing aan de terreintoestand en aan de werkelijke bedoeling van partijen gehanteerd 1). Bovendien laat de Notariswet nog steeds ruimte voor het gebruik van nadere feitelijke omschrij vingen van het onroerend goed, door welker vaagheid, tegenstrij digheid, tijdelijkheid én ongecontroleerdheid vaak elke garantie voor een betrouwbare, laat staan wetenschappelijk verantwoorde, identificatie zoek raakt. Voegt men bij deze knarsende achterwielen van de specialiteit dan nog de hopeloos verouderde voorwielen van de grondbelastingheffing, waarop het kadaster nog steeds wettelijk is gegrondvest, dan is het beeld van de kadastrale koets, waarover ik in het begin sprak, wel ongeveer compleet. De vraag rijst, hoe men haar kan reviseren en van een deugdelijk span paarden voorzien. Het meest aangewezen om het verkeerde paard, waarop de landmeters tot dusver hebben gewed, namelijk het privaatrecht, te vervangen lijkt wel het administratief recht. Geheel terecht heeft Witvliet 2) betoogd, dat het kadaster volledig past in het raam van het administratief recht, doch dat het als integrerend onderdeel daarvan tot nu toe is verwaarloosd. De eenzijdige belangstelling voor de privaatrechtelijke grondslag van het kadaster heeft de aandacht van de beoefenaren 3) van het x) Vaak wordt de kadastrale aanduiding door hen klakkeloos uit een vorige akte overgenomen. Voorzover zij al het kadastrale plan raadplegen, is het slechts om de globale ligging van het object ten opzichte van belendende percelen op te sporen, zodat zij althans een kadastraal nummer kunnen vermelden. M.i. ten onrechte leidt Berretty uit het bestaan van deze nota riële praktijk gedurende ruim een eeuw af, „dat aan een landmeetkundige specificatie klaarblijkelijk geen grote behoefte bestaat" W.P.N.R4707, p. 44). Wanneer hij stelt, dat het geringe aantal grensprocedures niet op grote tekortkomingen van die praktijk wijst, dan kan men daar tegenover stellen, dat verreweg de meeste grensgeschillen juist door tussenkomst van de land meter in der minne worden geregeld. De vele onenigheden bij boedelschei dingen leiden, dankzij de bemiddeling van het notariaat, immers ook zelden tot een proces. Sprekende over het inderdaad geringe belang van hypotheek nemers bij de juiste ligging van de grenzen, vergeet hij wellicht, dat derden wèl het grootste belang kunnen hebben om te weten, tot hoever zich de hypotheek precies uitstrekt. En de registratie is er, privaatrechtelijk gezien, juist in het belang van derden. De publiekrechtelijke aspecten van de regis tratie vielen buiten het bestek van schrijvers artikel; daarvoor is een goede landmeetkundige specificatie echter zonder meer onmisbaar. 2) Mr. ir. J. M. C. Witvliet, Het kadaster ten opzichte van het administratief recht, T.v.K. en L., 1954, p. 293 e.v. Evenals hij wijst ook Ir. W. van Riessen, Kadaster, p. 59 op de belangrijke analogie tussen grond- en bevolkingsboek houding. 3) In het daarvoor in aanmerking komende bijzonder deel van het Neder lands Bestuursrecht wordt het kadaster slechts zijdelings bij de „Ruilver kaveling" ter sprake gebracht. Prof. mr. J. M. Polak wijst in zijn bijdrage in het aan Eggens aangeboden nummer van het W.P.N.R. (4701), ,,Iets

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1963 | | pagina 15