398 structuur van het familiebedrijf en over de maatregelen, die, spe ciaal ook ter bescherming van de resultaten van ruilverkaveling, nodig mochten zijn1). Met deze summiere opmerkingen hoopte ik de behoefte, die er aan een registratie van het agrarisch grondge bruik in het algeméén bestaat, voldoende te hebben geschetst. Ik wil de moeilijkheden, aan zo'n registratie verbonden, niet verhelen, maar constateer alleen, dat het denkbeeld om hierbij het kadaster actief in te schakelen tot nog toe niet op zijn juiste mérites is beoordeeld2). Verder bedenke men, dat ook een onvolledig beeld, bij registratie van het grondgebruik verkregen, te verkiezen is boven de duisternis, waarin men nu rondwaart. Een hoofdstuk apart vormt intussen het probleem van de pacht- registratie, al dan niet als onderdeel van een gehele registratie van het grondgebruik. Zoals het nu staat vormt de pacht, die meer dan de helft van onze cultuurgrond beslaat, een bijzonder knelpunt voor het agrarisch structuur- en investeringsbeleid. Dit komt, doordat de pachtwetgeving aan de pachter wel de volledige en blijvende economische zeggenschap over het bedrijf heeft gege ven maar niet de juridische beschikkingsmacht, die hij nodig zou hebben om de steeds toenemende behoefte aan produktiviteitsverhogende investeringen in grond en gebouwen zelf mede het hoofd te kunnen bieden. Tot die produktiviteitsverhogende investeringen reken ik zowel de overheidsmaatregelen in het kader van ruilverkavelingen en waterschappen als de particuliere investeringen tot verbetering van grond en vooral gebouwen. In beide sectoren, zowel de publiek rechtelijke als de privaatrechtelijke, mist de pachter de vereiste juridische beschikkingsmacht. In de publiekrechtelijke sector ontbreekt hem het stemrecht in ruilverkavelingen en waterschap pen, dat nu eenmaal is gekoppeld aan de geregistreerde zakelijke genotsrechten. En het recht van de pachter is noch geregistreerd, noch zakelijk. De ongeregistreerdheid van de pacht is overigens, althans bij de ruilverkaveling3), de voornaamste hinderpaal. En enquête-verslag, waarin getracht wordt deze invloed althans globaal te beschrijven. Voldoende is zulk een globale benadering niet. Zie daaromtrent behalve het in de vorige noot genoemde rapport de preadviezen van Prof. mr. J. M. Polak en Dr. A. de Leeuw over Problemen van Nederlands resp. Belgisch ruilverkavelingsrecht in T. v. K. en L. 1961, nrs. 1 en 3, alsmede mijn Nabeschouwing in De Pacht 1961, p. 178-183. 2) Vgl. noot op p. 394. 3) Van de zijde der waterschappen worden ook andere bezwaren vooral tegen de met het stemrecht samenhangende draagplicht van pachters in de waterschapslasten aangevoerd. Het hoofdbezwaar, dat de financiële grond slag van de waterschappen zou moeten worden verlegd van uitsluitend bevoorrecht verhaal op onroerend goed naar (eveneens) verhaal op roerend goed, is sinds de wijziging van art. 23 Bevoegdhedenwet, waarbij ook verhaal op roerend goed van de ingelanden mogelijk werd gemaakt, zeker niet in kracht toegenomen. Een recent pleidooi voor stemrecht en omslagplichtig- heid van pachters in waterschappen vindt men o.m. in Waterschapsbelangen 1959, p. 187 (Mr. F. A. Vaillant); zie ook de reacties daarop van S., Water schapsbelangen i960, p. 25, van C. D. Grijns, p. 26 en van H. Groenendijk,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1963 | | pagina 20