399
juist daar leidt het gemis aan pachtersstemrecht tot een bizarre en
ongerijmde consequentie. Déze consequentie namelijk, dat de
begrijpelijke weerstand van vele verpachters tegen ruilverkave
lingen, waarvan zij nu vaak te eenzijdig de lasten dragen, niet
natuurlijkerwijs door stemrecht en mede-draagplicht van de primair
belanghebbende pachters wordt opgevangen, maar op onnatuurlijke
wijze wordt gebroken door de stemplicht van niet-belanghebbende
en evenmin meebetalende niet-agrariërs. Die stemplicht vindt zijn
uitdrukking in de ondemocratische regel, dat wegblijvers, ook
wegblijvende niet-belanghebbenden, geacht worden voorgestemd
te hebben. Het verdient ernstige overweging deze regel te vervangen
door een op pachtregistratie gebaseerd stemrecht van pachters 1)
Een algemene pachtregistratie zou bovendien de bijzonder tijd
rovende, incidentele registratie van pachtrechten, zoals die thans
na de stemming in de ruilverkaveling toch moet plaats vinden,
overbodig maken 2)
In de privaatrechtelijke sector liggen de moeilijkheden in een
wat ander vlak. Daar wreekt zich vooral de omstandigheid, dat de
pachter geen zakelijk recht heeft, dat als hypothecair onderpand
kan dienen voor leningen, waarmee hij de zo hoog nodige moder
nisering van de bedrijfsgebouwen zelf zou willen financieren. Op
dit punt manifesteert zich een toenemende spanning tussen recht
en economie. ,,De snelle technische en economische ontwikkeling in
de landbouw noopt namelijk telkens tot aanpassing en moderni
sering van de inrichting en uitrusting van de bedrijfsgebouwen" 3).
De vermogensbehoefte van de landbouwbedrijven wordt niet
alleen steeds groter, maar ook steeds dynamischer van karakter.
Het laat zich aanzien, dat juist de verpachters hoe langer hoe minder
bereid en in staat zullen zijn de semi-permanente investeringen
voor hun rekening te nemen, die naar gelang van de wisselende
behoefte van elk bedrijf telkens in de gebouwen moeten worden
gedaan. Veel meer lijken daartoe de pachters zelf gekwalificeerd,
aangezien alleen zij als ondernemers deze behoefte kunnen peilen
en op juiste waarde schatten. Het recht en met name de pacht als
rechtsvorm van agrarisch grondgebruik heeft deze dynamische
ontwikkeling tot dusver niet kunnen bijhouden. Het pachtwezen
is namelijk nog steeds gegrondvest op de inmiddels door de feiten
achterhaalde premisse, dat de verpachter het grond- en gebouwen
complex volledig financiert en blijft financieren. Bij die premisse past
ook de bekende accessieregel uit het zakenrecht, volgens welke de
eigendom van de gebouwen automatisch aanwast bij de eigendom
p. 29. Vgl. verder Mr. G. J. C. Schilthuis, Waterschapsrecht, 2e dr. i960,
P- 133-137-
9 Zie voor een uitvoeriger verdediging van dit standpunt mijn eerder
genoemde Nabeschouwing in De Pacht 1961, p. 167-171.
2) Vgl. ook Ir. W. A. van der Werff, T.v.K. en L. 1955, P- i87-
3) Citaat ontleend aan Dr. ir. J. de Hoogh, Pacht, erfpacht, eigendom
Land en water, sept.-okt. 1961, p. 194.