caire bezwaring. Het is hier niet de plaats deze gedachte uit te
werken 1), maar wel om vast te stellen, dat zij uiteraard pacht-
registratie vooronderstelt.
De op handen zijnde invoeging van de pachtregeling in het nieuwe
Burgerlijk Wetboek 2) zou een goede gelegenheid bieden om deze
hele materie en inzonderheid de pachtregistratie grondig te over
wegen Zulks temeer, nu die registratie vanouds ook op de verlang
lijst van het privaatrecht prijkt in verband met de werking van de
pacht tegen derden. Meijers zelf heeft de registratie van pacht
van een zekere duur in het vooruitzicht gesteld 3)Men zal er goed
aan doen zich niet te spoedig te laten afschrikken door formeel-
juridische bezwaren4). Zulke bezwaren getuigen veelal van een
401
Misschien zou de regeling kunnen aansluiten bij de artt. 30 en 31 van de
Pachtwet in dier voege, dat de grondkamer, tegelijk met de machtiging van
art. 30 tot bestemmingsverandering en/of met de ongegrondverklaring van
het in art. 31 bedoelde verzet van de verpachter tegen het melioratierecht,
de geregistreerde pachter zou kunnen machtigen op zijn pachtrecht hypo
theek te vestigen, bijv. wanneer de investeringen minimaal een bepaald
percentage van de waarde van grond en gebouwen uitmaken. Dat melio
ratierecht zou overigens tevens aan de hypotheekhouder moeten worden
gecedeerd, omdat juist bij het einde van de pacht de hypotheek teniet zou
gaan. Ook de executoriale verkoop van het pachtrecht zou, teneinde op het
persoonlijk karakter van de pacht zo min mogelijk inbreuk te maken en dus
een behoorlijke bedrijfsvoering door de nieuwe pachter te waarborgen, aan
controle, bijv. van de pachtrechter naar analogie van de gedwongen pacht-
overneming ex art. 49, moeten worden onderworpen. Voorts zou men de
hypotheekverlening tot de boerenleenbanken kunnen beperken (vgl. de
Duitse Pachtkreditinstitute, bedoeld in het Pachtkreditgesetz van 5 augustus
1951, BGBl. 1951 Teil I S. 494, voor wat het registerpandrecht betreft.)
2) Het privaatrechtelijk gedeelte van de Pachtwet zal een plaats krijgen in
boek 7, waarvan de bewerking thans aanvangt.
3) Zie tekst en toelichting art. 3.1.2.2.
4) Een zo'n bezwaar betreft bijv. de consequenties voor de mondelinge
pacht. In Bijl. Hand. Tweede Kamer, zitting 1956-1957-3884, nr. 10, vraag
en antwoord, deed de Regering het voorkomen, alsof voor de pachtregis
tratie niet een passende privaatrechtelijke sanctie zou zijn te vinden in
verband met de gevreesde nietigheid van de mondelinge pacht. Zelfs van een
beperking van het droit de suite van art. 34 Pachtwet, in die zin dat derden
te goeder trouw aan een niet-geregistreerde pachtovereenkomst niet zouden
worden gebonden, wilde zij niet weten. Hier wordt het belang van de be
scherming van de pachter met mondelinge pacht te eenzijdig geaccentueerd,
temeer nu voor het voorkeursrecht wel een schriftelijk contract wordt
verlangd en de mondelinge pacht ook overigens reeds aan zware wettelijke
druk op vooral de verpachter (artt. 8, 9 en 185 Pachtw.) onderhevig is. Men
weet bovendien niet eens, hoeveel zij nog voorkomt, en ziet over het hoofd,
dat met registratie van schriftelijke contracten via de grondkamers al veel
zou zijn gewonnen. Uitsluitend aan de geregistreerde pachter zouden dan
bepaalde prerogatieven (stemrecht, voorkeursrecht, volledig droit de suite,
bedrijfsschadeloosstelling bij onteigening etc.) kunnen blijven voorbehouden.
In Frankrijk wordt pacht van langer dan 12 jaar geregistreerd enkel met
behulp van de sanctie, dat die langere duur bij niet-registratie niet aan
derden met een wél gepubliceerd recht kan worden tegengeworpen Décret
du 4 janvier 1955, portant réforme de la publicité foncière, Code Civil Dalloz
i960, p. 941 e.v., artt. 28 en 30.
Een ander bezwaar lijkt ogenschijnlijk, dat de pacht buiten de registers om
kan eindigen. Dit is echter ook met hypotheek e.a. zakelijke rechten het