CSD 4*5 kavels op het kopeind bitter weinig terecht komt. Men zie hiervoor de jaarverslagen van de C.T.D. Eerst moet nu een onderzoek worden ingesteld naar de mogelijkheden om middelgrote kavels op het verst verwijderde kopeind te projecteren. In onderstaande tekening zijn 2 mogelijkheden geschetst om een viertal kavels te rangschik ken, resp. aangegeven met hoofdletters en kleine letters. Wij ver gelijken de rij-afstand voor geval B en b, uitgaande van het punt B dat de boer van linksaf heeft bereikt, langs de opstrekkende weg. o- 3 4 B d b 75 O Geval Bvan de weg naar midden kavel v.v. 2 X geval bvan punt B naar de hoek v.v. 2 X van de hoek naar punt b v.v. 2 X van punt b naar midden kavel v.v. 2 X 150 300 m 140 280 m ii2j 225 m 112 224 m 729 m Deze afstand moet naar boven worden afgerond, daar de boer niet langs de kavelgrens, maar over het midden van de weg rijdt. Per heen- en terugrit van punt B naar midden kavel legt de boer in dit voorbeeld in plaats van 300 m een afstand van rond 740 m af, als zijn kavel zou zijn geprojecteerd op het ach ter kopeind van een vak. In werkelijkheid is deze afstand soms nog veel groter; indien nl. de kavel wordt geprojecteerd aan de opstrekkende weg, zal het veelal redelijk zijn, dat hij niet achteraan in het vak (bij de laatste 4) doch veel meer naar voren komt te liggen. Deze over wegingen betekenen in feite het doodvonnis over de mogelijkheden om op het achterkopeind middelgrote kavels te projecteren. Alleen in het geval dat andere factoren een doorslaggevende rol spelen C\] c\] 300 225 C 150

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1963 | | pagina 37