6 provinciale staten en goed te keuren door de Kroon. Na deze goed keuring zijn de gemeenten verplicht hun stedebouwkundige maat regelen binnen een bepaalde tijd aan het streekplan aan te passen. Op gemeentelijk niveau zijn er thans diverse soorten van stede- bouwkundige maatregelen, nl. de bijzondere rooilijn, het bouw- verbod, het uitbreidingsplan en de regeling bebouwde kom, alle vast te stellen door de gemeenteraad onder goedkeuring van Gede puteerde Staten. Deze gemeentelijke maatregelen zijn alle recht streeks bindend voor de burgers, in het bijzonder doordat geen bouwvergunning mag worden verleend, indien een bouwplan met een van deze maatregelen in strijd is. De nieuwe regeling op het gebied van de ruimtelijke ordening is geheel vermeld in de Wet of de Ruimtelijke Ordening en is uit het kader van de volkshuisvesting, in casu de Woningwet, gelicht. De verbinding tussen de twee wetten wordt gelegd door bepalingen in de Woningwet, krachtens welke een bouwvergunning moet worden geweigerd indien deze strijdig is met de wet op de Ruimtelijke Ordening. Ook de nieuwe wet bouwt voort op de drie bestuurs niveaus, rijk, provincie en gemeente. De huidige wet kent een soort hiërarchieke verhouding: het rijk bindt provinciale plannen, die op hun beurt weer bindend zijn voor de gemeentelijke plannen. Over een nationaal flan wordt niet meer gesproken. Een facet nationaal plan, waarbij een specifiek belang wordt afgewogen tegen andere belangen blijft mogelijk. In de nieuwe regeling spreekt de Kroon zich niet meer uit over de streekplannen. Het streekplan bindt geen hoger gezag, maar vormt een program van aanwijzingen van Gedeputeerde Staten aan de gemeentebesturen. Bij de streekplannen is het plegen van overleg door Gedeputeerde Staten met de gemeentebesturen in de wet zelf, reeds in het stadium van voorbereiding van de plannen, verplicht gesteld. De nieuwe gemeentelijke stedebouwkundige maatregelen, het bestemmingsplan en het structuurplan, behoeven niet meer aan het streekplan te worden aangepast, wat enigzins merkwaardig lijkt, doch in werkelijkheid wel mee zal vallen. Het is nl. te ver wachten, dat bij het bestuurlijk en ambtelijk overleg een zodanige mate van overeenstemming wordt verkregen, dat de uitwerking van het daarbij bereikte gemeenschappelijk inzicht aan de lagere organen kan worden overgelaten. Willen de hogere besturen evenwel hun inzichten op een bepaalde wijze in de plannen van de lagere besturen tot uitdrukking zien gebracht, dan zullen zij gebruik moeten maken van het nieuwe instituut van aanwijzingen. Deze aanwijzingen zullen, voor wat betreft de streekplannen, door Gedeputeerde Staten gegeven dienen te worden aan bepaalde gemeenten, die daartegen eventueel in beroep kunnen gaan bij de Kroon. Het laatste hangt samen met het vervallen van de goedkeuring door de Kroon van de door Provinciale Staten vast te stellen streekplannen. Het rechtstreeks

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1964 | | pagina 8