59
rechtsontwikkeling kan belemmeren, zelfs gevaarlijker lijkt dan het
technisch perfectionisme, dat de geodetisch ingenieur na jarenlange
strijd wist te overwinnen.
De term „zindelijk denken" is ongetwijfeld ontleend aan Van
Hoesel, (13) die een waardevolle analyse met praktijkvoorbeelden
geeft van foutieve denkwijzen en oneerlijke discussiemethoden
(zie ook Thouless (14), met als aanhangsel een protocol van een
discussie)
Sommige respondenten achten op deze gebieden ervaring de
beste leermeester. Het verslag van de enquête merkt hierbij, m.i.
terecht, op dat de studie als katalysator moet worden beschouwd
voor het opdoen en het verwerken van de ervaring. Men kan geen
zinvolle ervaring opdoen als men van de wetenschappelijke achter
gronden van de menselijke verhoudingen in het bedrijf onkundig is.
Daartoe dienen dan ook de in 1 van dit artikel genoemde intro
ductiecolleges. De praktische bezwaren van de respondenten tegen
deze niet-technische onderwerpen berusten hoofdzakelijk op het
gevaar voor overlading van het studieprogramma. Een utilist onder
de respondenten merkt op, dat hij voor dergelijke maatschappelijke
vraagstukken een specialist in de arm pleegt te nemen. Het verslag
betoogt hiertegen dat het in die gevallen juist nodig is enige kennis
van deze probleemgebieden te hebben, teneinde als ingenieur een
zelfstandig oordeel te kunnen vormen.
Naar mijn mening is het gevaar niet denkbeeldig dat de ingenieur
topleider anders geleidelijk aan de leiband van zijn specialisten gaat
lopen. Dit nu is bepaald niet de bedoeling van de leidersfunctie
in deze tijd. De moderne inzichten over leiderschap spreken wel
over het begrip van despecialisatie (zie o.a. in rapport (6), p. 6.),
maar dat betekent niet dat de leider zich kan beperken tot hetgeen
in zijn technische vlak in engere zin ligt. In dit verband citeer ik
Verburg(io) „Meestal begint men met een gespecialiseerde opleiding
(ingenieur, econoom, jurist). Bij het stijgen in de hiërarchie dient
men echter uitdrukkelijk een deel van dit specialisme te kunnen
verlaten. Daarvoor zijn niet alleen bekwaamheden tot samenwerking
nodig, maar men dient zich vooral in de verschillende gezichtspunten
(lees m.i. ook niet-technische) te kunnen inleven. Van het hogere
niveau wordt voorts gevraagd deze te coördineren." Dit hoofdstuk
van het verslag besluit met de opmerking dat de term „opleiding
van ingenieurs tot (niet-technische) gesprekspartners" in deze
onderwerpen verhelderend kan werken.
2.3 Enkele humaniora
In dit hoofdstuk van het verslag zijn de opvattingen weergegeven
van de respondenten over het onderwijs in de vreemde talen
(66% positief). Ook tegenover geschiedenis en wijsgerige onder
werpen, zoals denkleer, betekenis van de arbeid voor de mens, de
verhouding tussen techniek en cultuur staat de meerderheid der
ondervraagden positief. Hoewel voor deze gebieden overigens