62 van oordeel zijn dat mensenkennis niet geleerd kan worden. Als men hieronder slechts een bepaalde levensstijl verstaat, dan onderschrijft het verslag dat het een illusie zou zijn om te denken dat onderwijs daar iets aan kan veranderen. In de huidige maatschappij gaat het echter niet om mensenkennis in de populaire zin van het woord, zoals dit voor de tweede wereldoorlog vaak werd gelanceerd als een aangeboren of verworven eigenschap van goede leiders. Een recent artikel van Prof. Rutten (17) over de mens in de psychologie, analyseert de naïeve psychologie, die tot deze sim plistische uitspraken kan leiden op de volgende wijze: „Men wordt door de studie van de wetenschappelijke psychologie niet per se een betere mensenkenner. Deze studie leert echter wel de ■juiste vragen te stellen. Terwijl de ervaring van het toeval afhan kelijk is, gaat de wetenschap stelselmatig te werk, abstraheert één facet uit de werkelijkheid, onderzoekt achtergronden en relaties, brengt verfijningen aan en verifieert de naïeve psychologische zegswijzen (bijv. liefde is blind, maar Shakespeare zegt liefde is helderziend)". Wie bijv. de studie ter hand neemt van Dr. Dijk huis (19) over het beoordelen in de psychologie, kan een indruk krijgen van de waarborgen waarmede een onderzoek op wetenschap pelijk niveau naar de criteria voor goede en slechte beoordelaars moet zijn omgeven. Het kernpunt bij de ingenieurs die de gewraakte opvatting aan hangen ligt naar mijn indruk hoofdzakelijk in het feit, dat de denkwijzen en de begrippenwereld van deze menskundige vakken hun zeer vreemd zijn, mede door een gebrek aan elementaire wijsgerige scholing en een vaak onderontwikkeld voorstellingsvermogen op geeste lijk gebied. In dit opzicht is het een verheugend feit, dat de T.H. in Eindhoven een afdeling Algemene wetenschappen kent, waarin de wijsbegeerte en de maatschappijwetenschappen een duidelijke plaats hebben verkregen in de vorming van ingenieurs. Op het voetspoor van Prof. Beets (20) zou men een analogie kunnen trekken tussen het „exacte" denken bij de technische studie en de „gestrengheid" in het denken bij de menskundige vakken. 2.6 Conclusie Het verslag van de enquête biedt nog tal van andere aanknopings punten, die echter in dit bestek achterwege moeten blijven. De onderzoekers zijn er op wetenschappelijke basis in geslaagd, concrete gegevens te verzamelen van de aantallen ingenieurs die met niet-technische taken zijn belast, zomede om de wensen die in de praktijk leven voor opleiding op deze gebieden te rubriceren en te analyseren. Het geheel is een boeiend en diepgaand relaas geworden van een belangrijk onderwerp uit de problematiek van de ingenieursopleiding in Nederland. Het laatste hoofdstuk bevat nog enkele gegevens in verband met de werkkring van de geënquêteerde ingenieurs, o.a. dat 28% van het universum directeursfuncties vervullen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1964 | | pagina 16