67
3.5 Eindoordeel over het rapport Neher
Het is mij bekend dat, toen de commissie haar werkzaamheden
begon, de voorlopige resultaten van de enquête Daniels voor haar
leden beschikbaar waren. Niettemin staat in het rapport nergens
vermeld, dat met deze resultaten is rekening gehouden. Dit behoeft
geen bevreemding te wekken, omdat het verslag van de enquête
betoogt dat de cijfers en conclusies niet zonder meer voor onderwijs-
planologische doeleinden gebruikt mogen worden (p. 9). Al waren
de in 2.1 van dit artikel genoemde respondenten wel bevoegd tot
oordelen, daarnaast zullen de hogescholen hun beleid mede
moeten baseren op overwegingen van andere aard, zoals pedago
gische, financiële, etc., zegt het verslag van de enquête.
Naar mijn oordeel liggen beide activiteiten, te weten de enquête
en het werk van de staatscommissie, in eikaars verlengde. Ik zie
het waardevolle rapport van deze staatscommissie als een verfijning
en concretisering van de maatschappelijk vooruitstrevende denk
beelden, die bij een groot aantal ingenieurs uit de praktijk, blijkens
de enquête, momenteel leven.
Bij de Technische Hogeschool in Eindhoven hebben de maat
schappelijke facetten in de ingenieursopleiding van meet af aan
een bijzonder accent verkregen, zegt het rapport van de commissie.
Uit de studiegids 1963/1964 blijkt dat aan de onderafdeling der
wijsbegeerte en maatschappijwetenschappen hoogleraren in de
wijsbegeerte, empirische psychologie, bedrijfspsychologie en socio
logie verbonden zijn.
De rapporten van de hoogleraren Groenman, Van Hasselt en
Van Heek, gaan voor de Technische Hogeschool in Twente zelfs
in de richting van een symbiose tussen de faculteit der technische
wetenschappen en een faculteit der sociale wetenschappen, aldus
het rapport.
Ook schijnen op het gebied der maatschappijwetenschappen
reeds post-academiale cursussen te worden gegeven voor afgestu
deerde ingenieurs.
4 Organisatorische ontwikkelingen in de landmeetkundige wereld
4.1 Delegatie en taakverschuiving
In de landmeetkundige wereld is de delegatie van uitvoerende
werkzaamheden naar middelbaar en lager niveau thans volop aan
de gang. Nadat in 1954 een afdeling landmeetkunde werd verbonden
aan de H.T.S. voor de bouwkunde te Utrecht, noemde Prof.
Schermerhorn in 1955 de middelbaar landmeetkundige een
„voorwaarde" voor het bestaan van de geodetisch ingenieur (27).
Deze grondgedachte wordt thans verwezenlijkt bij tal van landmeet
kundige diensten waar middelbare krachten vele uitvoerende
werkzaamheden hebben overgenomen van de geodetisch ingenieurs
en van de niet-academisch opgeleide landmeters. Dit heeft mede
gebracht dat deze ingenieurs als hoofd van een landmeetkundig