Op de Y-as is in volle lijn genoteerd het verloop in van het
klein-bezit in een bepaalde strook rondom het dorp, terwijl de Y-as
aangeeft het percentage van de totale ruilverkavelingsoppervlakte,
gaande van het dorp naar buiten, In dit voorbeeld is dus een klein-
bezit genoteerd van 13% in een ringvormig strookje grond, dat
zover van het dorp afligt dat 50% van de ruilverkaveling binnen
deze ring gelegen is.
Het bezettingspercentage z stellende op 0,5 levert op:
D «i z a2 z2 0,2 X 0,5 0,4 X 0,25 0,2 z (1
waaruit volgt k 5/3.
Daar qdk z,isd ^z.
1 qk
Bij een q van gemiddeld 5/3 wordt d 3/3 °'1^"
Omgekeerd als d 0,18, dan is in dit geval z 0,5.
In de figuur is ruwweg aangegeven waar het bezettingspercentage,
voor zover het voortvloeit uit het klein-bezit, niet groter kan zijn
dan resp. 0,75; 0,5; 0,3; 0,2; en 0,1.
Daar er ook nog enkele kleinere kavels, afkomstig uit groter
boereneigendom, plegen op te treden, kunnen in werkelijkheid deze
bedragen z iets hoger liggen.
Hier staat tegenover dat pachtkavels die in vaste pacht zijn
uitgegeven eventueel geïncorporeerd kunnen worden in de eigen
domskavel van de pachter. Deze handelwijze drukt het bedrag d
en dus z.
Houden we nu de bereikbare grens van z op 0,50 (volledige
bezetting aan de vóórzijde van het vak), dan is voor gebieden met
een d groter dan 0,18 een overmaat aan kleine kavels aanwezig, die
niet meer op het voorkopeind kunnen worden verwerkt bij gebrek
aan „tegenoverliggende" grote kavels. De grens van dit overmaat-
gebied is aangegeven met een stippellijn.
100% vd.Rvk.