87
Voor een verkaveling met G 3,5 ha en 0V 60 ha was «2 =0,33-
Heeft deze verkaveling voorts een bosareaal van 12%, dan is u
aan te nemen op 0,12 -j- 0,08 0,2 en wordt het meest waar
schijnlijke dwarswegbenuttingspercentage bepaald kleiner dan:
0,8 X (0,2 X 0,3 0,33 X 0,09) 0,072.
De verdere benadering van D hangt nu af van het inzicht van de
deskundige, maar in dit voorbeeld zou ik voor een wat grotere
verkaveling met een belangrijk periferiegebied D willen schatten
op 0,03 a 0,06. Deze lage schatting is mede een gevolg van een
andere omstandigheid die een ongunstige invloed uitoefent, nl. de
volgende
De afstand tussen de opstrekkende wegen (radiaal wegen) zal
gemiddeld aan de achterzijde van het vak groter zijn dan aan de
voorzijde.
Bij de ontwikkelde theorie is uitgegaan van een ideaal rechthoekig
vak. Bij een taps toelopend vak wordt het te verwachten bezettings
percentage kleiner.
Aangenomen was een bezetting van de helft aan de voorzijde en
1/10 aan de achterzijde; samen
2 I X 0,5 tV X 0,5 0,3.
Is de lengte aan de voorzijde echter 0,45 van de totale dwarsweg
lengte van het vak, dan wordt bij dezelfde aannamen
z i X 0,45 tT) X °.55 °-28-
Indien met t wordt aangegeven de procentuele oppervlakte van de
spie, die van een taps vak afgesneden moet worden om evenwijdige
opstrekkende zijden te krijgen, dan kan de waarde z gesteld worden
op:
2 0,25 (i t) 0,05 (i t) 0,30 0,2 t.
Ook de factor a\ heeft de tendentie om kleiner te worden; immers
-1 fir lengte van kleine kavel
y r lengte van boerenkavel
Door het taps toelopen van het vak wordt aan de voorzijde de
boerenkavel korter. Nu kan bijv. l/— berekend worden:
voor het midden- 0,0,
250
200 0
voor het voorkopemd- 0,89,
225
1 200
voor het achterkopeind: - 0,73.
275