100 Wat de metingen betreft moge ik verwijzen naar G. J. Bruins: Verslag van de bijeenkomst van de Commission Gravimétrique Internationale te Parijs van 10-14 september 1962, Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde, jaargang 1963, pag. 253-258. Veel van wat toen ter sprake werd gebracht, werd hier nog eens uit voerig besproken, voor een meer algemeen gezelschap. De ver effening van het Europese zwaartekrachtsnet van de eerste orde, die in 1962 gelijktijdig in Teddington, München en Delft werd uitge voerd en die, ondanks verschillende gewichtsaannamen tot vrijwel gelijke resultaten leidde, maar waartegen de Italiaanse geodeten nogal bezwaar maakten vanwege de inhomogeniteit van het net in het bijzonder in Scandinavië, werd desondanks aanvaard. In een resolutie werd aanbevolen om de waarden die uit deze vereffening voortvloeien aan te houden voor alle verdere zwaarte krachtsmetingen en toepassingen daarvan, zoals bijv. bij het meten van nationale gravimeternetten en bij de vervaardiging van anomalieënkaarten De berekening van de potentiaal van de attractie in de ruimte buiten de aarde krijgt in verband met de satellieten en de ont wikkeling van de driedimensionale geodesie steeds meer betekenis en verschillende methoden voor de berekening van een referentie potentiaal in de buitenruimte werden ontwikkeld. Ook het probleem van representatiewaarden van zwaartekracht en zwaartekrachtsanomalieën voor een bepaald gebied, welke waarden steeds uit een aantal puntwaarden en tegenwoordig ook uit profielmetingen worden samengesteld, had de aandacht. Daarnaast tevens het probleem van de extrapolatie van de zwaartekracht naar nog niet waargenomen gebieden, welke nog een groot deel van de aarde bestrijken. Toch neemt de omvang van deze gebieden regelmatig af, in het bijzonder door de zeegravimeters, waarvan er tegenwoordig reeds meerdere in gebruik zijn. Vooral het Lamont Observatory (Worzel) en het Department of Geophysics van de Universiteit van Cambridge (Browne), maar evenzeer de U.S. Coast and Geodetic Survey en het Geofysisch Instituut in Triëst (Morelli) dragen hiertoe bij. Ook de metingen voor het wereldnet van zwaartekrachtsstations van de eerste orde met behulp van slingers en van gravimeters gaan steeds door. Men krijgt de indruk dat het probleem van het op de juiste manier verwerken van de waarnemingsuitkomsten langzamerhand een belangrijker punt wordt dan het waarnemen zelf. In dit verband moge worden opgemerkt dat er nog steeds een systematisch verschil tussen de Europese en de Amerikaanse zwaartekrachtsijkbases schijnt te bestaan in de grootte-orde van 1 op 3000. Sectie 5. Geodesie physique. Ook de naam van deze sectie is gewijzigd, omdat het ook hier niet alleen meer gaat om het onderzoek naar de vormbepaling van de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1964 | | pagina 54