aarde, een onderzoek dat zich tegenwoordig bovendien veel meer richt
op het fysisch aardoppervlak dan op de geoïde, maar omdat men
tevens belangstelt in de zwaartekracht op grotere hoogten en ook in
de samenstelling van de aarde.
Om te beginnen bij een klassieke methode van relatieve geoïde-
bepaling: Draheim heeft het geoïdeprofiel langs de meridiaan van
de St. Gotthardt, welke omstreeks 1920 was gemeten door
Hunziker e.a., hermeten en uitgebreid tot in Hessen met een totale
lengte van 500 km. De hoogten van de geoïde worden gegeven tot
in dm nauwkeurig en grote verschillen met de oorspronkelijke
bepaling treden niet op. De nauwkeurigheid waarmede op deze
manier relatieve variaties in deze hoogten kunnen worden bepaald,
wordt hiermede nog eens onder de aandacht gebracht.
Voor de beschrijving van het buitengelegen potentiaal- en
gravitatieveld wil Bjerhammar als fundamenteel oppervlak in
voeren een bol, de zgn. geosphere, waarvan de middellijn gelijk is
aan de korte as van de aardellipsoïde, met zulk een zwaartekrachts-
veld aan haar oppervlakte, dat zij de fysische aarde representeert
wat betreft potentiaal, zwaartekracht en schietloodafwijkingen en
dan niet alleen aan het fysisch aardoppervlak, maar evenzeer in de
buitenruimte. Deze „geosphere" past, volgens Bjerhammer, in zijn
theorie van het „general world geodetic system" waarover bij
sectie 1 reeds een en ander is gezegd.
Een goed overzicht van het onderzoek in de U.S.S.R., Hongarije,
Oost-Duitsland, Polen, Roemenië en Tsjecho-Slowakije geeft het
door deze landen gezamenlijk gepubliceerde „Report on theoretical
and practical research on the figure of the Earth". Een onderzoek
van Molodensky e.a. naar de nauwkeurigheid van de methode van
Stokes door op twee manieren de storingspotentiaal in een reeks
van bolfuncties tot de 16e graad te ontwikkelen nl. iedoor uit te
gaan van een geschematiseerd model van massaverdeling en 2e:
door uit te gaan van de bij deze massa behorende zwaartekrachts
anomalieën op de bol bracht merkwaardige verschillen aan het
licht.
Uotila (Columbus, Ohio) geeft een voorlopige vereffening van
een wereldomvattend net van 88 zwaartekrachtsstations va,n de ie
orde, waarbij hij 500 gemeten zwaartekrachtsverschillen invoert.
De standaard-deviatie blijkt maximaal 0,4 mgal te bedragen.
Tevens ontwikkelt hij in bolfuncties de vrije-lucht anomalieën van
een model van de aarde, waarbij hij deze vrije-lucht anomalieën
op hun beurt weer uit de topografie afleidt. Hij vergelijkt dit model-
veld met dat voor gebieden van 50 X 5°, waarbij de vrije-lucht
anomalieën werkelijk bekend zijn en komt dan tot standaardaf
wijkingen van 15 mgal.
Moritz (eveneens Columbus, Ohio) houdt een beschouwing over
de nauwkeurigheid van gemiddelde zwaartekrachtsanomalieën ver
kregen uit punt- en profielmetingen voor gebieden van velschillende
giootte, een probleem reeds genoemd bij sectie 4.
101