196 kleding de berm van de weg de meest aangewezen plaats is. In vele gevallen zal deze vraag ontkennend worden beantwoord. Men kan echter moeilijk anders, daar slechts op deze wijze ten aanzien van het beheer en onderhoud enige zekerheid is te verkrijgen. Ten einde aan de technische en esthetische bezwaren van weg- beplanting tegemoet te komen is wel voorgesteld de beplanting in de vorm van een oeverbeplanting naar de waterlopen te verplaat sen. Ook dit stuit echter op technische en juridische bezwaren in verband met het onderhoud van de leidingen en bestaande water schapskeuren, die een plantvrije strook van enkele meters voor schrijven. Het vraagstuk van de beplanting is sterk in discussie gekomen door het ontwerpen van 10 a 15 meter brede plantstroken in de zandgebieden. Deze plantstroken doen tweeërlei vragen rijzen 1. Kan men dergelijke brede bermen beschouwen als behorende tot de weg en deze derhalve toewijzen aan de gemeente In prin cipe schijnt dit juridisch mogelijk te zijn, indien de plantstrook niet van het weglichaam is gescheiden door een bermsloot. 2. Is het gerechtvaardigd de aftrek van wegen en waterlopen „om niet" van de eigenaren ook uit te strekken tot deze brede stroken Waarschijnlijk zal in de toekomst moeten worden omgezien naar een oplossing, waarbij het landschapsplan in elk geval juridisch wordt losgemaakt van de wegen. Gedacht kan hierbij worden aan een concentratie van de beplanting in grotere eenheden, die in eigendom, beheer en onderhoud zouden kunnen worden toegedeeld aan het Staatsbosbeheer of aan stichtingen, die zich de verzorging van het landschap ten doel stellen. Voorwaarde daarvoor zal voorshands zijn, dat de desbetreffende organisaties zich eigendom men in het desbetreffende blok verwerven. In het kader van het streven naar behoud van natuurwetenschappelijk belangrijke ob jecten vindt deze oplossing reeds toepassing door de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten. b. De boerderij verplaatsing Een tweede belangrijk probleem is het vraagstuk van de boerderij verplaatsing, waardoor de nieuwe plattelandsinrichting in hoge mate wordt bepaald. In ruilverkavelingen is dit vraagstuk thans actueel, nu enerzijds de investeringen van nieuwbouw snel toenemen en anderzijds het effect ervan in de toekomst moeilijk kwantitatief is te voorspellen. Dit probleem gaat in hoge mate een rol spelen nu bij boerderijverplaatsing van enige omvang de kosten al spoedig 15 a 20% van de totale kosten bedragen. Dit percentage recht vaardigt op zichzelf reeds nadere beziening op dit vraagstuk. De moeilijkheden met de kwantitatieve beoordeling hangen nauw samen met de ontwikkeling op lange termijn van de bedrijfsvorm en met het transport op het landbouwbedrijf. De techniek van de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1964 | | pagina 36