208
een werkgroep in te stellen zal aan het hoofdbestuur van de N.L.F.
worden gedaan.
Prof. de Haan gaat nader in op de opmerkingen van Prof. Polak
en ook hij acht de behoefte aan meer voorlichting duidelijk aan
wezig. Betreffende de kennis van de reclamanten en hun adviseurs
is hij van mening dat, wanneer er een goede gespecialiseerde recht
bank betreffende de ruilverkavelingszaken komt, er vanzelf gespe
cialiseerde advocaten komen.
Prof. Polak vraagt zich nog af, waarom de deskundigen van de
standsorganisaties niet vaker optreden bij deze zaken.
Mr. J. P. J. Scholtens wijst erop dat bij de ruilverkavelingszaken
dikwijls ter behartiging van de belangen van verschillende leden van
dezelfde standsorganisaties, tegenstrijdige organisaties in het geding
komen. Daardoor is het onmogelijk voor de deskundige van de
standsorganisatie om voor de leden te werken. Een vergelijking
tussen Raad van Beroep en rechtbank acht Mr. Scholtens zeer
moeilijk. Tegenover de stelling dat de Raad van Beroep meer des
kundig is, wil hij stellen dat sommige rechters zich toch zeer snel
in de materie inwerken. De Raad van Beroep heeft echter veel meer
mogelijkheden, o.a. de beschikking over vrije grond; de rechtbank
heeft deze mogelijkheid niet. Ook acht Mr. Scholtens een kentering
aanwezig in de bijstand van de reclamanten; steeds vaker worden
zij bijgestaan door goede deskundigen.
Ir. Homan zegt in antwoord hierop dat de veronderstelling dat
de Raad van Beroep de beschikking over vrije grond zou hebben,
voor Schouwen-Duiveland niet opgaat. Daarentegen deelt de heer
G. Bierma mee dat op Walcheren op het laatste moment nog een
boer naar de N.O.P. is gegaan, waardoor wel vrije grond beschikbaar
is gekomenhierdoor was het mogelijk nog een aantal reclamanten
tevreden te stellen.
Ir. A. Govers begint met de algemene opmerking, dat door de
snelle evolutie de wet de uitvoerende instanties vaak in de steek
laat. Wij moeten echter, aldus Ir. Govers, met de ontwikkeling
meegaan. Dan wordt datgene gedaan wat nodig is, met het gevolg
dat Prof. de Haan tot de uitspraak komt: „Een jurist staat wel
eens versteld van hetgeen een landmeter als juridisch adviseur van
de Plaatselijke Commissie blijkbaar vermag". Van de door Prof.
de Haan bepleite grotere decentralisatie bij de voorbereiding en
uitvoering van ruilverkavelingen vreest Ir. Govers wel een ver
tragende werking. Hij onderschrijft de opmerkingen van Prof.
de Haan betreffende het opnemen van dubieuze clausules in de lijst
van rechthebbenden en de akte. Hij gelooft dat deze opneming ge
schiedt met het idee dat, als het niet baat, het in elk geval ook niet
schaadt.
De uitspraak van Prof. de Haan dat bij de ruilverkavelingsakte
geen nieuwe zakelijke rechten mogen worden gevestigd, acht hij
van groot belang. Daar art. 28 slechts over de regeling van bestaande
zakelijke rechten spreekt, meende hij dat vestiging van nieuwe