zakelijke rechten wel mogelijk was, maar hier tegenover staat het sterke argument van Prof. de Haan van de limitatieve opsomming in art. 82. Wanneer de Wet 1954 niet de mogelijkheid biedt om bijv. een noodzakelijke erfdienstbaarheid van uitweg te vestigen, zullen er naar de mening van Ir. Govers grote moeilijkheden ontstaan. Betreffende de pacht merkt Ir. Govers op dat, wanneer men tot een registratie van schriftelijk goedgekeurde pachtcontracten zou kunnen komen, er al heel veel gewonnen zou zijn. Alleen dient men zich wel altijd goed te realiseren dat geen contracten nonchalanter worden opgemaakt dan pachtcontracten. Hoewel Ir. Govers het t.a.v. een gebrek aan beroepsmogelijk heden wel met Prof. de Haan eens is, wijst hij toch op de vertragen de werking die een meer volledige beroepsmogelijkheid op de uit voering zou hebben. Men is geplaatst voor een enorme opgave: 40 a 50 000 ha per jaar te verkavelen. Als men dit wil bereiken, zal men misschien een aantal van de wensen overboord moeten zetten. Vooral de reclameprocedure tegen het plan van toedeling is voor de rechtbank onbevredigend. Ir. Govers hoopt dat hiervoor nog eens een betere oplossing wordt gevonden. Een meer deskundige rechtspraak op dit punt juicht hij toe. Prof. de Haan stelt, in antwoord op de opmerkingen van Ir. Govers, dat de vertragende werking, die zich bij meer decentrali satie kan voordoen, er thans al is; er wordt nu al veel overleg ge pleegd met zeer veel instanties met welke men het thans vrijwel geheel eens moet worden. In feite bestaat er dus een vérgaande informele decentralisatie, maar deze heeft niet voldoende wettelijke grondslag en werkt juist daardoor vertragend. Wanneer de wetgever de door Ir. Homan nader uitgewerkte gedachte van een provinciale cultuurtechnische commissie zou overnemen, zou dit bezwaar zijn ondervangen. Spreker constateert dan ook dat de heer Homan langs organisatorische weg tot soortgelijke conclusies is gekomen, als die welke hij op juridische gronden had getrokken. De vestiging van tevoren niet bestaande zakelijke rechten via de ruilverkavelings akte acht hij in strijd met de wet. Het heeft daarentegen naar zijn mening in bepaalde gevallen wel zin om ook oude zakelijke rechten over te brengen op de nieuwe kavels. Betreffende de insteekweg merkt hij nog op dat deze geen legale oplossing biedt, want met „belendend" is in de wet bedoeld „geheel aan de weg liggend". Op dit punt bestaat dus zeker behoefte aan een wetsherziening. Betreffende de registratie van de pachtcontracten zijn Ir. Govers en hij het nagenoeg eens. De nieuw te creëren beroepsmogelijkheden behoeven geen vertraging van de procedure te veroorzaken. Voor de schatting moet uiteraard de classificatie definitief vaststaan. In plaats van een afzonderlijke beroepsprocedure te creëren tegen het proces-verbaal van classificatie, zou men daarom ook de gelde lijke verrekeningen meer los kunnen maken van de uitkomsten der eerste schatting. Prof. de Haan heeft alleen willen aantonen dat de eigenaar in een ruilverkaveling weinig mogelijkheden tot beroep 2og

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1964 | | pagina 49