van de ligging en begrenzing der verschillende grondstukken niet opgeheven; deze doen zich bijv. onmiddellijk gevoelen bij een splitsing van het gebiedsperceel. In feite bestaat er van de publi- katies die op deze grondstukken betrekking hebben geen volledige openbaarheid. De genoemde hulpadministratie per gebied is een boekhouding op naam (subject) analoog aan die welke bestond vóórdat het kadaster tot stand was gekomen.1) De boekhouding op de namen van de in de over- en ingeschreven stukken genoemde personen wordt althans zo meen ik te mogen opmaken o.m. uit de door hem in W.P.N.R. nr. 4715 vermelde desiderata voorgestaan door Mr. D. P. A. Nakken. Ik teken echter aan dat een boekhouding op naam: ie) geen antwoord kan geven op de veel gestelde vraag wie de gerechtigde tot een zeker onroerend goed is; hierdoor is ook elk verder onderzoek geblokkeerd 2e) een filiatie zowel naar „beneden" als naar „boven" verhindert, waardoor een volledig titelonderzoek niet mogelijk is. Voorts wil ik nog opmerken dat, zoals hiervoor reeds werd vermeld, de vraag tot hoe ver de zakelijke pretenties van een ge rechtigde zich kunnen uitstrekken lang niet altijd wordt beantwoord door zijn titel, doch dat hiervoor dikwijls de raadpleging van de titel van de eigenaar van een belendend perceel of van diens voor gangers nodig zal zijn. Deze titels zullen, gezien het onder 1 en 2 vermelde, bij een boekhouding op naam niet opgespoord kunnen worden. De verzameling van bij een gebiedsperceel geboekte titels en inschrijvingen kunnen slechts worden ontward door de kadastrale perceelsgewijze indeling van de verschillende kavels. Immers hier door worden deze publikaties met de kavels waarop zij betrekking 270 i) Verg. Soutendijk „De hypothecaire en kadastrale boekhouding", blz. 81„Vóór de vaststelling en invoering van het kadaster in 1832 werden de perceelen niet aangewezen door de even eenvoudige als doelmatige kadastrale kenmerken die wij tegenwoordig kennen, maar door eene meer omslachtige omschrijving der ligging, omlanding, benaming en grootte in morgentalen of andere plaatselijke maten. De boekhouding was er dan ook naar ingerigt om wel aanteekening van hypothecaire inschrijvingen te doen bij de namen der daarin genoemde schuldenaren, niet bij de perceelen waarop het hypotheek rustte. Door den aard dier inrichting dan ook kon tot en met den 30en September 1838 door den Hypotheekbewaarder geene verklaring worden afgegeven of perceelen (kadastrale nummers) al dan niet bezwaard waren, hunne verklaringen konden alleen betreffen het feit of, en zo ja welke inschrijvingen in de registers waren genomen ten laste van personen (namen). Vanaf den ien October 1838 was het een vereischte, dat in de borderellen van inschrijving de perceelen werden aangewezen door hunne kadastrale kenmerken, als: gemeente, sectie, nummer; van toen af dan konden de bedoelde verklaringen van bezwaardheid of onbezwaardheid door de Bewaarders op perceelen worden afgegeven."

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1964 | | pagina 20