283 gereedkoming van het werk, de eerste resultaten reeds verouderd waren. Het gevolg was dat men, gebruik makende van de inmiddels opgedane ervaringen (ook in de meettechniek), meestal overging tot vernieuwing van die oudste gedeelten. Men was o.m. tot de ont dekking gekomen, dat de belastingobjecten niet zo onbewegelijk en permanent zijn als aanvankelijk werd gedacht en dat, wilde men het kadastraal-technisch bouwwerk voor algeheel verval behoeden, behalve de registers ook de kaart moest worden bijge houden. Maar ondanks alle inspanning en getroffen maatregelen, schijnt het tot nu toe nergens gelukt te zijn het probleem van de bijhouding van de kaart volledig op te lossen, hetgeen vooral geldt voor die gebieden waarin zich grote veranderingen voordoen ten gevolge van wegaanleg en huizenbouw. Met betrekking tot de derde oorzaak (van de klachten over de gebreken van het kadaster) merkt de rapporteur nog het volgende op. Door de wijzigingen in de economische en sociale structuur die zich sinds de tweede helft van de vorige eeuw voordeden (o.a. het proces der industrialisatie),nam niet alleen de grondbelasting zelve, doch ook de oppervlakte der objecten, als factor voor de bepaling van het bedrag der belasting, in betekenis af. In plaats van het perceel, werd de economische eenheid (het bedrijf) object van de belasting. In de landen, waar men tot deze verandering in de structuur der grondbelasting overging (o.a. Duitsland), kwam de oorspronkelijke taak van het kadaster grotendeels te vervallen. Dat niettemin de betekenis van de kadasters voor de maatschappij niet verloren ging meent de schrijver te moeten toeschrijven aan de omstandigheid, dat ze vanaf het begin de neiging vertoonden boven hun fiscale deel uit te groeien, vooral door zich te ontwikkelen tot bewijsmiddel voor de begrenzing van de grondeigendom. Bovendien maakten zijn hulpmiddelen (register en kaart) het kadaster tot een degelijke bodemstatistiek. Overheid en bedrijfsleven gingen het voor doel einden gebruiken, waaraan bij de oprichting niet was gedacht. Dat het kadaster niet altijd kan voldoen aan de eisen, die men aan een „meerdoel''-kadaster meent te kunnen stellen, was niet anders te verwachten. Naarmate die eisen toenemen, treden de gebreken en leemten van het kadaster duidelijker aan de dag of worden ze sterker voelbaar. De rapporteur constateert dan, dat de klachten bijna uitsluitend betrekking hebben op het landmeetkundig gedeelte van het kadas ter x) en niet op de schattingswerkzaamheden. Het eenvoudigste en zekerste middel om die klachten te laten verstommen, zou zo oordeelt de rapporteur ongetwijfeld zijn geweest een volledige vernieuwing van het oude kadaster door middel van nieuwe l) Uit hetgeen hierna volgt menen we te mogen afleiden dat de klachten niet zozeer de landmeetkundige werkzaamheden als wel het resultaat van die werkzaamheden, de kaart, betreffen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1964 | | pagina 33