natuurwetenschappelijke en technische vakken in alle landen
gelijke eisen kunnen stellen. Of dit, zoals de heer De Leeuw stelt,
in de nabije toekomst („near future") mogelijk is, is voor mij
gezien de diversiteit van de opleiding wel zeer de vraag! Voor
de juridische vakken, die samenhangen met de politieke structuur
van elk land, is dit moeilijk te realiseren.
Als oplossing voor de zes landen ziet Dr. De Leeuw een gelijke
basisstudie op H.T.S.-niveau. Deze opleiding zou voor ieder land,
al naar de behoeften die men daar heeft, moeten worden aangevuld
met speciale vakken. Het is niet duidelijk of Dr. De Leeuw meent
dat hierdoor een opleiding, gelijkwaardig aan een hogeschool
vorming, wordt bereikt. In Nederland en naar ik meen ook in
Duitsland, zou dit onder de huidige omstandigheden niet het geval
zijn. Daarvoor verschilt het karakter van een academische opleiding
toch te veel met dat van een H.T.S.-vorming.
Deze oplossing lijkt mij ook niet in overeenstemming met enkele
van zijn conclusies: „We are living in a period of revolution in all
fields; the competent authorities are rightly concerned about the
quality of the men who will be the leaders of tomorrow. That is
why the training of an elite of research workers is one of the major
concerns of our time".
Het derde punt, de rechtspositie en dan in het bijzonder van de
particuliere landmeter, lijkt voor Nederland niet belangrijk. De
vragen op de vragenlijsten die door Commissie I van de F.I.G.
dienaangaande zijn rondgezonden moesten meestal in negatieve
zin worden beantwoord. Wij kennen in ons land voor de particuliere
landmeter niet de mogelijkheden tot bescherming van het beroep,
van de beoefenaren van het beroep en van derden, de opdracht
gevers, zoals die bijv. bij de zaakwaarnemers bestaan. De mogelijk
heid om tuchtmaatregelen te nemen bestaat derhalve evenmin.
Op het ogenblik hebben wij hieraan geen behoefte, terwijl het zeer
moeilijk blijkt de status van sommige vrije beroepen erkend te zien
(men denke aan de pogingen van de accountants)Hoewel het gevaar
mij niet groot schijnt dat Nederland in de nabije toekomst wordt
overstroomd met E.E.G.-landmeters, kan toch juist het ontbreken
van de meest elementaire voorwaarden er toe leiden dat beunhazerij
(vooral in vroeger jaren geen onbekend verschijnsel in de landmeet
kunde) ontstaat. Frankrijk, Duitsland, Engeland en België kennen
wel criteria die voor de goede uitoefening van het beroep gelden.
Nederland zal toch in dit opzicht waakzaam moeten zijn, indien de
bepalingen van het Verdrag van Rome van kracht worden. Of
zoals Dr. De Leeuw schrijft: „It may therefore appear advisable,
for colleagues in member countries of the European Economic
Community to acquire a similar structure so that they may arrive
at common rules of conduct and the same infringements may be
subject to the same disciplinary action".
Het is in dit bestek niet mogelijk nog uitgebreider in te gaan op de
problemen die in Dr. De Leeuws „Golden Medal Paper" worden
3ï6