323 met behulp van vrijkomende gronden. De aanwending van gelden voor cultuurtechnische projecten, verkregen uit het Europese Oriëntatie- en Garantiefonds, wordt in het verslag aangekondigd. Van belang voor de uitvoerders van de ruilverkaveling is de instelling van een werkgroep geweest, die de schatting aan een nadere beschouwing zal onderwerpen. Het lijkt mij duidelijk dat het de bedoeling moet zijn om na te gaan of men het ingewikkelde en geperfectionneerde schattingssysteem, waarmee men op veel punten vastliep, kan vervangen door een eenvoudiger methode. Uit hetgeen op blz. 7 over de ruilverkavelingsovereenkomsten wordt geschreven, krijgt men de indruk, dat de C.C.C. over de grote uitbreiding die deze toepassing heeft genomen niet onverdeeld gunstig denkt: „Dergelijke partiële voorzieningen bieden wel enig soelaas, doch de verbeteringen zijn in verband met de bereikte compromissen minder volledig dan bij de ruilverkavelingen uit kracht van de wet. Hoofdstuk 2, „Een jaar cultuurtechniek", geeft getallen over bestede gelden en de stand van zaken o.m. bij de voorbereiding en uitvoering der ruilverkavelingen. Aan ruilverkaveling werd in 1963 evenveel besteed als in 1962 (ongeveer 88 miljoen gulden). De hoeveelheid in uitvoering zijnde (gestemde) ruilverkavelingen bedraagt 357 000 hain 1963 werd bijna 53 000 ha aangenomen. In 1962 kwam 19 000 ha gereed, in 196333 230 ha. Het lijkt mij niet waarschijnlijk dat deze stijging zich in 1964 zal voortzetten. De achterstand op het stemmingsprogramma blijft aanzienlijk. De C.C.C. zal er goed aan doen dit probleem eens te bestuderen; de vanzelfsprekendheid waarmee thans in de cultuurtechnische wereld over de duur van 10 jaar van de uitvoering van een ruil verkaveling wordt gesproken, stemt tot nadenken. Enige interessante rechtsprocedures worden op blz. 29 besproken. Het aantal ingediende bezwaren is aanzienlijk toegenomen. De eventuele correlatie tussen dit aantal en de grootte der blokken lijkt mij aanvechtbaar. Spelen de aantallen rechthebbenden ook geen rol Is de geruststelling aan het eind uitgesproken geen schijn „Enige geruststelling brengt in dit verband het dalend aantal ingediende bezwaren in verhouding tot de oppervlakte, hetwelk in de periode 1956-1963 terugliep van 3 tot 2| per 100 ha". Men zou uit deze getallen ook kunnen concluderen dat vermoedelijk de gemiddelde bedrijfsgrootte per blok is toegenomen, het aantal rechthebbenden dus is afgenomen en het aantal bezwaren per honderd rechthebbenden is toegenomen. Enig nader onderzoek op dit punt lijkt mij gewenst. In dit hoofdstuk worden ook de werkzaam heden in de provincies besproken. „Het kadastrale ruilverkavelingswerk" opent het volgende hoofdstuk „Resultaten van Samenwerking". Speciaal aan Schou- wen-Duiveland (20 600 ha) wordt aandacht besteed, daar dit blok tweederde deel van het totaal gereedgekomen oppervlak voor zijn rekening neemt. Enige verwachtingen omtrent mechani-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1964 | | pagina 73