betreft, zijn er echter geen verschillen met dat van de geodetisch
ingenieur. De instrumenten die worden gebruikt voor de astrono
mische plaatsbepaling en richtingsmeting, de directe en de indirecte
afstandmeting zijn alle identiek aan die welke op het land worden
gebruikt door andere diensten. Ook de methode van basismeting
ën -vergroting, triangulatie en trilateratie en de vereffenings- of
aansluitingsmethoden zijn ontleend aan hetgeen in de landmeet
kunde werd ontwikkeld.
Het is duidelijk dat het net van triangulatiepunten te land voor
de hydrografische opneming slechts bruikbaar is tot aan de grens
van zichtbaarheid op zee. In de meeste gevallen overschrijdt die
grens van zichtbaarheid een afstand tot de kust van 20 km niet.
In verschillende gevallen echter is het gewenst de opnemingen tot
ver buiten de grens van zichtbaarheid van land voort te zetten.
Tot 1940 was het dan meestal de gewoonte om het puntennet
tijdelijk zeewaarts uit te breiden door het opbouwen van een drijf-
bakentriangulatie. Deze bakens worden op de bodem der zee
verankerd, terwijl hun onderlinge afstand niet groter is dan 10 tot
12 km. Een dergelijk puntennet is niet erg nauwkeurig en de
methoden om de onderlinge richtingen en afstanden tussen der
gelijke punten te bepalen wijkt sterk af van de op het land gevolgde
methoden. Zo kan voor astronomische observaties alleen van de
meetsextant gebruik worden gemaakt, terwijl de afstanden op zee
tussen punten van een drijfbakentriangulatie worden gemeten met
een zgn. ,,taut-wire measuring gear", bestaande uit een dunne
sterke pianodraad die in zee wordt uitgestoomd, nadat het ene
uiteinde op de zeebodem is verankerd en waarbij de hoeveelheid
uitgestoomde draad op een speciaal nauwkeurig telwerk aan boord
wordt gemeten.
Aan de landzijde zat een drijfbakentriangulatie gewoonlijk vast
aan de punten van het triangulatienet op het land. Naarmate de
drijfbakentriangulatie zich verder zeewaarts uitbreidt wordt het
onderlinge verband tussen de punten losser en is het nemen van
controle-azimuts en het verrichten van controle-afstandmetingen
steeds frequenter nodig. Vaak ook was het aantal aan boord
voorradige drijfbakens beperkt wegens de grote omvang van deze
bakens_en_ moest, naar mate het lodingwerk voortschreed, de -
drijfbakentriangulatie aan de landzijde worden opgenomen en
verder zeewaarts weer worden uitgelegd. Hierdoor kon een vrij
groot zeegebied worden bestreken met niet meer dan een twaalftal
drijfbakens, doch hier was uiteraard noodzakelijk dat het loding-
werk het triangulatiewerk op de voet volgde. Hoe onnauwkeurig
een dergelijke wijze van werken ook moge lijken, toch voldeed de
nauwkeurigheid nog aan de algemeen gestelde eis, dat de nauw
keurigheid van opnemen net iets groter moet zijn dan de nauw
keurigheid waarmede de zeeman in staat is zijn plaats te bepalen.
Een ernstige beperking van deze methode was dat zij niet op enigs
zins diep water kon worden toegepast.
4i