87 werking van maatschappelijke behoeften aan technische hulp op internationaal gebied met de ontwikkeling van de wetenschap zelf een instituut, waarin ik deze beide aspecten van maatschappij en wetenschap op gelukkige wijze in combinatie heb mogen beleven. Dat zulk een instelling niet zomaar een min of meer toevallige verschijningsvorm is, doch waarvan de wenselijkheid kan worden aangetoond aan zoveel groter gebieden bestrijkende initiatieven, heb ik in de vergadering van 18 april 1961 in de Eerste Kamer uit voerig behandeld, mede naar aanleiding van het rapport van de Commissie Armand, getiteld „Increasing the Effectiveness of Western science". Door deze internationale commissie, waarvan Prof. Casimir deel uitmaakt, wordt voorgesteld de stichting van een International Institute of Science and Technology, min of meer naar het model van het Massachussets Institute of Technology in de Verenigde Staten. Later is dit voorstel geamendeerd in deze zin, dat weliswaar ergens in Europa een centraal instituut zou komen met twee of drie faculteiten, doch waaraan, hoewel gedecentrali seerd, specialistische instituten organisatorisch zouden kunnen worden verbonden. Deze zouden eveneens een op de internationale wetenschappelijke wereld gerichte doelstelling op hoog niveau moeten hebben. Het spreekt vanzelf, dat ik bij die gelegenheid ook het I.T.C. in het verband van een dergelijk plan heb gebracht. Dat dergelijke projecten ook in Europees verband zinvol zouden kunnen zijn naast het veel giotere voorbeeld van de CERN in Genève en van het Training Centre for Experimental Aerodynamics in België, ligt voor de hand. Helaas moet ik vaststellen, dat er blijkbaar tengevolge van alle moeilijkheden bij de internationale samenwerking in de westelijke wereld en in Europees verband over dergelijke projecten weinig meer wordt gehoord. Het schijnt, dat de laagconjunctuur op het gebied van Europese en Atlantische samenwerking onder de druk van nationale overwegingen dergelijke projecten geheel beneden de horizon van de regeringen doet zakken. Toch meen ik, dat men op de periodieke conferenties van OESO-Ministers van Onderwijs, Kun sten en Wetenschappen er goed aan zou doen, bij de behandeling van internationaal wetenschapsbeleid, ook dergelijke specialis tische instituten in zijn beschouwingen te betrekken. Men zou hebben na te gaan op welke gebieden in dit opzicht reeds iets be reikt is en op welke wijze gemeenschappelijke taken kunnen worden gedelegeerd aan bepaalde instellingen of door gemeenschappelijke inspanning kunnen worden versterkt. Deze aanbeveling raakt vooral het wetenschappelijk aspect van specialistische instituten. Door het internationale karakter van staf en studenten zal men voor post-graduate opleidingen daar vooral studenten aantrekken uit de hoogontwikkelde industriële landen. Daarnaast wil ik nog een enkel woord wijden aan de opleiding van kaders uit de ontwikkelingslanden. Ik behoef hier niet te her halen hetgeen reeds door anderen en door mij zo vaak is gezegd,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1965 | | pagina 13